In de achtste eeuw voor de eerste komst van Jezus schreef Jesaja een boodschap van hoop:
“En het zal geschieden in het laatste der dagen: dan zal de berg van het huis des Heren vaststaan als de hoogste der bergen….”,
met een grote belofte, de komst van het vrederijk, inclusief de schepping van een nieuwe hemel en de nieuwe aarde met een nieuw Jeruzalem (Jesaja 2:1-5 en 65:17-25). Ongeveer vierhonderd jaar later, kwam Maleachi in het laatste gedeelte van de oude testament en schreef over de vernietiging van Israël:
“Zie, Ik zend mijn bode, die voor mijn aangezicht de weg bereiden zal; plotseling zal tot zijn tempel komen de Here, die gij zoekt, namelijk de Engel des verbonds, die gij begeert. Zie, Hij komt, zegt de Here der Heerscharen. Doch wie kan de dag van zijn komst verdragen, en wie zal bestaan als hij verschijnt?” (Maleachi 3:1-2). Zijn boodschap was een boodschap van het komende oordeel, maar Gods genade hield nog steeds de deur naar bekering voor Israël open. Hij waarschuwde, “Want Hij zal zijn als het vuur van de smelter en als het loog van de blekers (vers 2)”, “Ik zal tot u ten gerichte naderen; Ik zal een snelle aanklager zijn tegen tovenaars….(vers 5)”. “Van de dagen uwer vaderen af zijt gij afgeweken van mijn inzettingen en hebt ze niet onderhouden (vers 7)”, “Met de vloek zijt gij vervloekt, en Mij berooft gij, gij volk in zijn geheel (vers 9)”.
“Want zie, de dag komt, brandend als een oven! Dan zullen alle overmoedigen en allen die goddeloosheid bedrijven, zij zijn als stoppels, en de dag die komt, zal hen in brand steken, zegt de Here der Heerscharen, welke hun wortel noch tak zal overlaten. Maar voor u, die mijn naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder haar vleugelen” (Maleachi 4:1-2).
Hier zijn maar enkele gedeelten uit de boodschap van Maleachi aangehaald. De Here zou van Israël wortel noch tak overlaten, maar een overschot zal behouden worden (Jesaja 10:22-23; Rom 9:27). Jesaja sprak van een eerste komst van een redder (Jezus) die door zijn boodschap van vrede de mogelijkheid gaf aan alle volken om in zijn koninkrijk te komen, terwijl aan de andere kant Maleachi waarschuwde voor zijn tweede komst met wraak en de verwoesting van het volk Israël. De tijdsperiode van deze beide komsten wordt door de beide profeten beschreven in de missie en boodschap van Johannes de Doper.
In harmonie met de afbeelding van het geestelijke koninkrijk van vrede van Jezus, schrijft Jesaja over Johannes de Doper:
“Hoor, iemand roept: Bereidt in de woestijn de weg des Heren, effent in de wildernis een baan voor onze God. Elk dal wordt verhoogd en elke berg en heuvel geslecht, en het oneffene worde tot een vlakte en de rotsbodem tot een vallei. En de heerlijkheid des heren zal zich openbaren, en al het levende tezamen zal dit zien, want de mond des Heren heeft het gesproken” (Jesaja 40:3-5).
In contrast hiermee, presenteert Maleachi Johannes de Doper als voorloper van de komende rechter. Veertig jaar later zou Hij plotseling tot Israël komen. Zijn rol zou zo zijn dat,
“Doch wie kan de dag van zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt?” (3:2). En opnieuw, “Zie, Ik zend u de profeet Elia, voordat de grote en geduchtige dag des Heren komt” (4:5).
Johannes de Doper is door Jezus geïdentificeerd als de Elia die komen zou (Mattheüs 11:14). Beide verschijningen, die van Elia zowel die van Jezus’ tweede komst waren niet letterlijk. Het is duidelijk dat Jesaja en Maleachi refereerden naar twee verschillende missies van Jezus komst.
Over een periode van ruim vierhonderd jaar lag de profetische boodschap als een schaduw over Israël terwijl ze door moeilijke tijden heengingen onderworpen door omliggende volken zoals Perzië, Griekenland, Syrië, Egypte, en de Romeinen. De kennis van de geschriften werden in leven gehouden door de synagogen. Er leefde bij velen een hoop dat er ooit een verlosser uit het huis van David zou komen die zou regeren over aards, politiek koninkrijk. Maar een geestelijk overblijfsel keek uit naar een geestelijk koninkrijk. Toen werd de lange profetische stilte verbroken:
“In die dagen trad Johannes de Doper op en hij predikte in de woestijn van Judea, en zeide: Bekeert u, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Hij toch is het, van wie door de profeet Jesaja gesproken werd, toen hij zeide: De stem van een, die roept in de woestijn: Bereidt de weg des Heren, maakt zijn paden recht” (Mattheüs 3:1-3).
Hij proclameerde de boodschap van Jesaja; en vervolgens die van de profeet Maleachi die de accent legde op:
“Adderengebroed, wie heeft jullie een wenk gegeven om de komende toorn te ontgaan? …..Reeds ligt de bijl aan de wortel der bomen: iedere boom dan, die geen goede vruchten voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen… Hij zal u dopen met de heilige geest en met vuur. De wan is in zijn hand en Hij zal zijn dorsvloer geheel zuiveren en zijn graan in de schuur bijeenbrengen, maar het kaf zal Hij verbranden met onuitblusbaar vuur” (Mattheüs 3:7-12).
Heel de prediking van Johannes straalt een urgentie uit. Het dreigende oordeel was aanstaande. Zijn boodschap was niet bedoeld voor mensen die een paar duizend jaar later uitkijken naar de grote en geduchtige dag des Heren. De nabijheid van het koninkrijk riep op tot een bekering van Israël. De bijl lag al klaar aan de wortel van de bomen. De wan om oordeel te brengen en om het graan en het kaf te scheiden, was reeds in de handen van de rechter. Dit had geen betrekking op een oordeel een paar duizend jaar in de toekomst. Het was het oordeel over het Israël van toen, zoals ook beschreven in de vele gelijkenissen van het evangelie van Mattheus.
Ook al was de natie Israël in z’n geheel de focus van Maleachi en Joannes de Doper, individuele mensen konden ontsnappen aan de nationale vernietiging door zich te bekeren en in Jezus te gaan geloven. Op Pinksteren herhaalde Petrus het apocalyptische beeld van wat er in de “laatste dagen” met de natie Israël zou gebeuren. Het werd vervult in de tijd “voordat de grote en geduchte dag des Heren komt” (Hand 2:20 en Joel 2:31). Al wie de naam van de Here aanroept, zal worden behouden (van de wraak van God). Dus Petrus vermaande: “ Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht”. Alleen God kon hun zielen redden, maar zij zelf konden de instructies van Jezus volgen (Matt 24:15-28 en Lucas 21:20-28) en zichzelf redden van de dreigende grote verdrukking en verwoesting die hun natie zou ondergaan. Jezus zei dat sommigen van de toehoorders nog in leven zouden zijn:
“Voorwaar, ik zeg u: Er zijn sommigen onder degenen, die hier staan, die de dood voorzeker niet zullen smaken, voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in zijn koninkrijk” Matt 16:28).
Paulus sprak sommigen aan die reeds lijden ondergingen als gevolg van de politieke onrust aangewakkerd door de Joden die de Romeinen ophitsten tegen de christenen. Hij verzekerde hen dat Here Jezus zou komen om hun te wreken en hun rust te geven. Maar ook al was de komst van Here Jezus aanstaande, er zou eerst een opstand komen die zo’n beproeving bracht, dat vele Joden en discipelen hun geloof verloren. Een politieke opstand die door gewetenloze, machtsbeluste Joden ontwikkeld was voor de komst van Christus. De “mens der wetteloosheid” zou de tempel in Jeruzalem overnemen en beide goden, de Romeinse God en de ware God, weerstaan (2 Tessalonicenzen 1:5 – 2:1-12). De beschrijving van Josephus (een Joodse geschiedschrijver in dienst van de Romeinen in die tijd) over een zekere John Levi van Gischala en het gedrag van zijn gewetenloze leiderschap, die de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinse legers versnelde, maakt hem tot de juiste kandidaat voor de “mens der wetteloosheid”.
Jezus rekende bij zijn eerste komst af met de zonde maar Hij zal “….ten tweeden male zonder zonde aanschouwd worden door hen, die Hem tot hun verlossing verwachten” (Hebreeën 9:26-28). Het zou gebeuren aan het einde van hun eeuw, de laatste dagen van de Joods natie, “de grote en geduchtige dag des Heren” zoals geprofeteerd door Maleachi.
Jezus sprak van een “grote verdrukking” die over Jeruzalem zou komen gedurende het leven van sommigen van zijn toehoorders (Mattheüs 24:15-31):
“En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen in de hemel en dan zullen alle stammen der aarde weeklagen en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken de hemels, met grote macht en heerlijkheid”.
Bij zijn hemelvaart, werd het geopenbaard:
“Deze Jezus , die van u opgenomen is in de hemel, zal ook zo weerkomen, als gij Hem ten hemel hebt zien varen” (Handelingen 1:11).
Het was het deel van wat Joel geprofeteerd had en van wat Petrus zei dat gebeuren zou tijdens Pinksteren (Joël 2:28-32 en Handelingen 2:16-21).
In Openbaring waar Johannes sprak over de Here die oordeel en wraak bracht, maakt Johannes een duidelijke verwijzing naar de woorden van Maleachi wanneer hun regeerders en machthebbers uitriepen naar de bergen:
“Valt op ons en verbergt ons voor het aangezicht van Hem, die gezeten is op de troon van het Lam; want de grote dag van Zijn toorn is gekomen en wie kan dan bestaan” (Openbaring 6:9-17),
maar ook naar de woorden van Jezus die de dochters van Jeruzalem waarschuwt:
“Dan zal men beginnen te zeggen tot de bergen: Valt op ons, en tot de heuvelen: Bedekt ons” (Lucas 23:27-30).
Het overkwam de generatie van de dochters van Jeruzalem, niet de onze.
En opnieuw, Johannes registreert in Openbaring 1 vers 7:
“Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal hem zien, ook zij die Hem doorstoken hebben; en alle stammen der aarde zullen over Hem weeklagen. Ja, Amen”.
Openbaring 1:7 verwijst naar Zacharia 12:10-11:
“Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jeruzalem uitgieten de Geest der genade en der gebeden; zij zullen Mij aanschouwen, die zij doorstoken hebben, en over Hem een rouwklacht aanheffen als de rouwklacht over een enig zoon, ja, zij zullen over Hem bitter leed dragen als het leed om een eerstgeborene. Te dien dage zal in Jeruzalem de rouwklacht groot zijn….”.
Het “huis van David” verwijst naar de Joden onder het oude verbond. Dus de rouwklacht en bitter weeklagen in Jeruzalem kan alleen maar te maken hebben met de verwoesting van Jeruzalem met de tempel in de eerste eeuw. Mattheüs 24:30 refereerde Jezus ook naar Zacharia 12:10-11:
”en dan zullen alle geslachten der aarde wenen (weeklagen dus), en zij zullen de Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels met grote kracht en heerlijkheid”.
Onmiddellijk na deze referentie naar Zacharia’s profetie bevestigt Jezus de vervulling ervan in Mattheüs 24:34:
“Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbij gaan, voordat dit alles is geschied”.
Alle geslachten der aarde wordt de stammen van het land Israël mee bedoelt. Het is overduidelijk dat Zacharia 12:10-11, aangehaald in Mattheüs 24:30 betrekking heeft op gebeurtenissen in de eerste eeuw na Christus. Dus wanneer we deze referentie weer zien opdagen in Openbaring 1:7, dan kan de timing van de vervulling van dit vers niet ter discussie staan: dit vers refereert naar gebeurtenissen in de eerste eeuw, en dat wordt ook duidelijk bevestigd in de eerste drie verzen van Openbaring.
De bewijsvoering is overduidelijk, al deze gebeurtenissen refereren naar “de grote en geduchtige dag des Heren”, van oordeel en wraak van de Here over Israël in het jaar 70 na Christus. Deze dingen zijn allemaal vervuld! De “grote verdrukking” heeft al lang geleden plaats gevonden. Dus laten wij gaan dienen in een geestelijk koninkrijk, “Want zie, het Koninkrijk Gods is binnen in U”. (Lucas 17:21)