De oogst

Om het Bijbelse gezichtspunt te begrijpen van de “opstanding” moeten we eerst het concept van de “eerstelingen” en de “oogst” begrijpen, volgens de taal, cultuur en de historische zetting waarin de originele bijbelgedeeltes waren geschreven. Hoe begrepen de Bijbelse Joden het concept van de eerstelingen en de oogst?

Waar komt het idee van de “eerstelingen” vandaan? Van hetzelfde algemene principe, dat de eerstgeboren man (en beest) eigendom waren van de God van Israël en aan Hem waren toegewijd.  (Neh.10:35-39).

“Ook (verplichtten wij ons) de eerstelingen van onze akker….naar het huis des Heren te brengen; eveneens de eerstgeborenen van onze zonen en van ons vee, zoals in de wet is voorgeschreven, de eerstgeborenen van onze runderen en van ons kleinvee,” (Neh 10:35-36)

Het woord eersteling kan dus verband houden met mens, dier, geboomte en gewas, maar meestal slaat het op de voortbrengselen van de bodem. De eerstelingen inclusief het eerste gerijpte graan, moest elk seizoen als een offer aan God worden gebracht. Elke Israëliet, die in het bezit was van stukje land wat oogst opleverde was dat verplicht, dus alles wat als voedsel verbouwd of gekweekt werd (Exodus 23:19; 34:26; Numeri 15:17-21; 18:12-13).

“Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij komt in het land dat Ik u geef, en de oogst daarvan binnenhaalt, dan zult gij de eerstelingsgarve (schoof) van uw oogst naar de priester brengen, en hij zal de garve voor het aangezicht des HEREN bewegen, opdat gij welgevallig zijt; daags na de sabbat zal de priester die bewegen” (Leviticus 23:10-11).

De eerstelingen werden in een mandje naar het heiligdom gebracht en voorgesteld aan de priester, die het mandje voor het altaar neer zou zetten. Vervolgens droeg hij het dankoffer (beweegoffer) op aan God ter herinnering aan het verhaal van Jacob die naar Egypte ging en de bevrijding van zijn nageslacht uit hetzelfde Egypte (het bewegen van die garve houdt in dat ze aan de Here werd voorgesteld en opgedragen). Tevens verheugde hij zich over al het goede waarmee God de Israëlieten had gezegend (Deuteronomium 26:2-11).

In symbolische zin ziet deze eerstelingsgarve op Christus als Degene die uit de dood is opgestaan. Het Pascha spreekt van zijn dood, de eerstelingsgarve (schoof) spreekt van zijn opstanding, het verlaten van het doodsterrein (graf). Het was normaal dat Paulus aan Christus dacht als de eersteling, omdat de dag van de opstanding van Christus, de dag na de sabbat, de dag was waarop de eerste rijpe schoof van de oogst moest worden geofferd aan de Here. Op die eerste dag stond de Here als eersteling op en op deze zelfde dag – namelijk “daags na de sabbat” werd Hij als eerstelingsgarve voor het aangezicht van de Heer bewogen, zoals we lezen in Leviticus 23,

“En de Here sprak tot Mozes: Spreek tot de Israëlieten en zeg tot hen: Wanneer gij komt in het land dat Ik u geef, en de oogst daarvan binnenhaalt, dan zult gij de eerstelingsgarve van uw oogst naar de priester brengen, en hij zal de garve voor het aangezicht des Heren bewegen, opdat gij welgevallig zijt; daags na de sabbat zal de priester die bewegen” (Lev 23:9-11).

Vijftig dagen na het bewegen van de eerstelingsgarve volgde het voorstellen van de twee beweegbroden die van de ingehaalde oogst bereid waren en het bewijs van die oogst vormden,

“Dan zult gij tellen van de dag na de sabbat, van de dag waarop gij de garve van het beweegoffer gebracht hebt: zeven volle weken zullen het zijn; tot de dag na de zevende sabbat zult gij tellen, vijftig dagen; dan zult gij een nieuw spijsoffer de Here brengen. Uit uw woonplaatsen zult gij twee beweegbroden meebrengen; uit twee tienden efa fijn meel zullen zij bereid worden, gezuurd zullen zij gebakken worden, eerstelingen voor de Here” (Lev 23:15-17).

Dit feest van de beweegbroden werd later het Pinksterfeest genoemd (Hand 2:1; 20:16; 1 Kor 16:8). Vijftig dagen na het Paasfeest werd het Pinksterfeest gevierd en juist op dat feest werd na de dood en opstanding van de Heer Jezus de Heilige Geest uitgestort en een oogst van 3000 zielen binnengehaald. Geestelijk gezien zijn deze gelovigen met Christus gestorven en met Hem opgestaan (vanuit de dood naar het leven).

Paulus begreep dat ook. Terwijl Christus de eersteling was van de opstanding, waren de eerste eeuw heiligen ook van betekenis m.b.t. de “eerste rijpe eerstelingsgarve” (Rom 16:5; 1 Kor 16:15; Jacobus 1:18). Al de eerste eeuw heiligen die hun vertrouwen op Jezus hadden gesteld waren deel van de gezamenlijke gelovigen bekend als de “eerstelingen” voor God (1 Kor 6:20, 7:22).

“Want de slaaf, die in de Here geroepen werd, is een vrijgelatene des Heren; evenzo is hij, die als vrije geroepen werd, een slaaf van Christus. Gij zijt gekocht en betaald” (1 Kor 7:22).

Het Grieks voor ‘gekocht’, betekent eigenlijk naar de markt gaan. Het is een beeld van God die naar de aarde komt om zijn eerstelingen te selecteren die de hele oogst voor God vertegenwoordigden, zie Openbaring 14,

“Dezen zijn het, die zich niet met vrouwen hebben bevlekt, want zij zijn maagdelijk (de gemeente, als reine maagd voor Christus – 2 Kor 11:2). Dezen zijn het, die het Lam volgen, waar Hij ook heengaat. Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam” (Openb 14:4).

Eeuwig leven ofwel geestelijke opstanding was een geschenk voor de eersteling christenen. De tijd voor de dood (door de wet) om te afgeschaft te worden was aangekomen (2 Tim 1:10). Een van de principes van een “eersteling offer”, was dat er een toekomstige oogst was beloofd – de eerstelingen waren slechts een voorproefje van wat er in de schuur (opslagplaats) lag aan het einde van het verzamelen van de oogst. Elke Joodse christen begreep dit oudtestamentisch concept. De tweede belangrijke waarheid in het beeld van de eerstelingen, is de gereedheid van de oogst die verzameld wordt zoals aangegeven in het offeren van de eerstelingen. De handeling van het plukken was reeds begonnen; de eerstelingen en de oogst zou binnenkort klaar zijn om te worden gemaaid,

“En een andere engel kwam uit de tempel en riep met luider stem tot Hem, die op de wolk gezeten was: Zend uw sikkel uit en maai, want de ure om te maaien is gekomen, want de oogst der aarde is geheel rijp geworden” (Openb 14:15).

De oogst waren al de heiligen die waren gestorven onder het Oude Verbond en die nog niet de beloofde opstanding hadden ontvangen. Paulus onderwees de toehoorders in Handelingen onmiskenbaar dat de opstanding de hoop van Israël was,

“En nu sta ik voor het gerecht om mijn hoop op de belofte, die door God aan onze vaderen gedaan is; welke onze twaalf stammen, door voortdurend nacht en dag God te vereren, hopen te bereiken. Om deze hoop, o koning, word ik door Joden aangeklaagd. Waarom wordt het bij u ongelofelijk geacht, als God doden opwekt?” (Hand 26:6-8, maar ook 23:6 en 24:15)

Dit waren mensen als Noach, Abraham, Mozes, David, Job, Jesaja, en Daniël etc. Zij konden niet zonder ons (de generatie van Jezus en zijn discipelen) tot volmaaktheid komen (Hebr 11:39). Deze oude verbondsheiligen waren het overblijfsel van de oogst, de universele opstanding. Dit waren degene tegen wie Jezus sprak “wie in mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven” (Joh 11:25). Ook de Sadduceeën die het Bijbelse concept van de eerstelingen en de oogst hadden kunnen weten werden door Jezus op de vingers getikt,

“…hebt gij niet gelezen, wat door God tot u gesproken is, toen Hij zeide: Ik ben de God van Abraham en de God van Isaac en de God van Jacob. God is niet een God van doden, maar een van levenden” (Matt 22:32; Marcus 12:27; Lucas 20:38).

Dit gold ook voor christenen in Thessaloniki, die kennelijk bezorgd waren over het lot van overledenen. Ze vroegen zich af wanneer de rechtvaardige doden zouden worden opgewekt en of ze deel zouden nemen aan de wederkomst. Paulus zei tegen de heiligen dat ze niet verdrietig moesten zijn voor de overledenen, zoals anderen die geen hoop hebben,

“Doch wij willen u niet onkundig laten, broeders, wat betreft hen, die ontslapen, opdat gij niet bedroefd zijt, zoals de andere (mensen), die geen hoop hebben.”(1 Thess 4:13)

Hij verzekerde de Thessalonicenzen dat de rechtvaardige heiligen die gestorven waren, samen met de levenden aan de wederkomst zouden deelnemen,

“Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal God ook zó hen, die ontslapen zijn, door Jezus wederbrengen met Hem.” (1 Thess 4:14)

De oogst volgt op het rijp worden, “het perfectioneren en offeren van de eerste heilige eerstelingen”. Met de wederkomst van Christus en de verwoesting van Jeruzalem en de tempel (die verouderd en verjaard, en op dat moment niet ver van verdwijning was – Hebr 8:13) werd de weg naar Gods aanwezigheid volledig geopend,

“Daarmede gaf de heilige Geest te kennen, dat de weg naar het heiligdom nog niet openlag, zolang de eerste tent nog bestond” (Hebr 9:8).

Met dat de Jeruzalem en de tempel (de eerste tent) 70 NC werden verwoest, werd het dodenrijk (Hades) ontruimd en werden al de oude verbondsheiligen (de oogst) verzameld in de universele opstanding die op hetzelfde moment plaats vond (zij die achterbleven zouden daarbij levend veranderd worden). Dit is de tweede opstanding die Johannes noemde in het eerste deel van vers 5 van hoofdstuk 20 van het boek Openbaring.

En enkele van de discipelen mochten dit meemaken en hadden, net als de andere discipelen die al gestorven waren, deel aan deze opstanding,

“Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid zijns Vaders (op dezelfde manier zoals zijn Vader ook altijd kwam: op de wolken), met zijn engelen, en dan zal Hij een ieder vergelden naar zijn daden. Voorwaar, Ik zeg u: Er zijn sommigen onder degenen, die hier staan, die de dood voorzeker niet zullen smaken, voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in Zijn koninkrijk.” (Matt 16:28)

God is een God die niet kan liegen (Hebr 6:18) en Hij vervulde zijn belofte van de opstanding van Israël. De uitdrukking “eerstelingen” impliceert dat het overblijfsel van de oogst binnenkort (in de eerste eeuw na Christus) rijp en klaar was om te worden geoogst. En dat vond allemaal in het jaar 70 NC plaats…