Satan in het oude testament
Om uit te zoeken wat er precies met de satan en de duivel bedoeld wordt moeten we naar het oude testament. Alleen daar vinden we duidelijkheid, de bijbel is tenslotte in het Hebreeuws geschreven voor een reden.
In het oude testament kunnen we echter nauwelijks referenties vinden naar de mystieke creaties die we satan en duivel noemen. In plaats daarvan lezen we dat God zelf de mensen zegent of vervloekt. (Gen 3:17-19; Gen 30:1-2; Deut 28:20-23; Jeremia 25:37-38)
Het woord duivel komt in het oude testament bijna niet voor, maar wel het woord satan. En als we het woord duivel tegenkomen is dat veelal iemand die tegen God is, in tegenstelling tot de satan die vaak wordt gebruikt als een benaming gegeven aan dingen en situaties die tegen God ingaan.
Hoewel wij er vanuit gaan dat wij de satan in heel het boek Job tegenkomen wordt de satan alleen maar in Hoofdstuk 1 en 2 genoemd. De eerste keer dat het woord satan genoemd wordt vinden we in hoofdstuk 1 en wel de verzen 6-8,
Op zekere dag nu kwamen de zonen Gods om zich voor de Here te stellen, en onder hen kwam ook de satan. En de Here zeide tot de satan: Vanwaar komt gij? En de satan antwoordde de Here: Van een zwerftocht over de aarde, die ik doorkruist heb. Toen zeide de Here tot de satan: Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? Want niemand op aarde is als hij, zó vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad (Job 1:6-8).
Wie waren de zonen van God? We kijken daarvoor in het oude testament. In Deut 14:1 vervolgt Mozes zijn betoog over de wet en refereert hij naar de Israëlieten als de “zonen van de Heer”. In Jesaja 43:6 lezen we van het herstel van Israël waarin God hen die Hij terugroept Zijn “zonen en dochters” noemt. En voor geval er nog twijfel zou bestaan, we zien in Hosea 1:10 dat God Hosea een profetie geeft om de “zonen van Israël” te tellen. Hij spreekt van een overblijfsel die Hij de “zonen van de levende God” zo noemt.
Waar halen we vandaan dat de “zonen van God” engelen zijn? Dus de “zonen van God” komen om zich voor de Here te stellen? Hoe gebeurde dat dan en waarom? We gaan naar Deut 19:15-20,
Wanneer een misdadig getuige tegen iemand optreedt om hem van een overtreding aan te klagen, dan zullen de twee mannen, die dit geschil hebben, zich vóór de Here stellen, vóór de priesters en de rechters, die er dan zijn zullen..… Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen.
Komen we in deze teksten ook demonen, duivels en draken tegen? Nee, we zien wel dat het kwaad als gevolg van aanklacht en onrecht verwijderd wordt. En wat wordt in deze tekst bedoeld met zich voor de Here stellen? Het staat voor de priesters en rechters.
De Hebreeuwse uitdrukking voor satan betekent “aanklager, een persoon die tegen iemand opstaat, een tegenstander”. Dus het woord satan in Deut 19:15-20 zou een persoon zijn die een aanklacht tegen iemand indient, die iemand dwars wil zitten.
Als je nu het tekstgedeelte in Job leest met wat je nu weet, dan krijgt het een heel andere betekenis. Een aanklager kwam samen met de zonen van God om zich voor de priesters en rechters te stellen. Nu wordt duidelijk waarom God de aanklager uitlegde hoe rechtschapen Job wel niet was. En als je vervolgens hoofdstuk 2 leest valt alles op z’n plek. De rijkdom van context…
Verder geloof ik dat het boek Job een profetisch boek is. Het verhaalt de geschiedenis van Israël van het begin tot het glorieuze einde. En wat dus in het leven van Job plaatsvond staat voor wat er is gebeurd en wat nog stond te gebeuren in Israël en waar met de satan de aanklager en vijand van Gods volk wordt bedoeld, veelal gevonden onder haar eigen burgers en waar God deze vijanden gebruikt om Zijn doel te verwezenlijken. En dat is ook de reden waarom Job herhaaldelijk God verantwoordelijk stelde voor al de dingen die hem overkwamen. (Job 2:10; 42:11 etc.)
Laten we eens kijken naar wat andere referenties van satan in het oude testament.
Numeri 22:22-33 –het verhaal over Bileam die Israël zegent. Let op de uitdrukking “tegenstander”. In het Grieks staat daar het woord “satan”. Let op, de engel des Heren is dan hier de satan. Dus satan werkt nu hier voor God? Lees het hele verhaal eens tot aan het volgende hoofdstuk. De satan is hier eenvoudig een tegenstander die Bileam wil tegenhouden. En als je vers 32-43 leest dan zie je dat Bileam zondigde door niet naar deze satan (tegenstander) te luisteren.
1 Samuel 29:1-4 – Hier willen de Filistijnen dat David terugkeert zodat hij niet als “tegenstander” (SV) voor hun wordt. In het Grieks staat daar “satan”. Ging David weg omdat hij bang was dat hij de gevallen engel satan zou worden? Nee toch? We zien hetzelfde in 2 Samuel 19:22, waar David spreekt over de zonen van Zeruja die een “satan” (SV) voor hem zouden zijn. In de NBG staat het correct, zij zouden “tegenstanders” van David zijn.
Laten we nu eens kijken naar 2 Samuel 24:1. Dit alleen al bewijst dat de Israëlieten uit het oude testament een heel ander idee hadden over de satan dan zoals wij die vandaag vaak voorgeschoteld krijgen.
De toorn des Heren ontbrandde weer tegen Israël; Hij zette David tegen hen op en zeide: Ga, tel Israël en Juda.
We gaan nu naar hetzelfde verhaal zoals beschreven in 1 Kronieken 21:1,
Satan keerde zich tegen Israël en zette David aan, Israël te tellen.
Wordt de toorn van God hier voorgesteld als “satan”? Dat lijkt er wel op, maar wat wordt daar dan mee bedoeld? Om één of andere reden (vermoedelijk gebrek aan liefde voor God) ergerde de Here zich aan Israël; Hij stond op dat moment tegenover hun als een tegenstander en stelde David op de proef door hem uit te dagen om een volkstelling te houden. Het is eigenlijk niets bijzonders.
Met Job in onze gedachten kijken we nog even naar Zacharia 3:1-2,
Vervolgens deed Hij mij de hogepriester Jozua zien, staande vóór de Engel des Heren, terwijl de satan aan zijn rechterhand stond om hem aan te klagen. De Here echter zeide tot de satan: De Here bestraffe u, satan, ja de Here, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u; is deze niet een brandhout uit het vuur gerukt?
De profeet Zacharia zag hier twee partijen – het zondige Israël, die zonder zonde werd door Christus (het Israël Gods), voorgesteld door Jozua – en de rest van Israël die de Messias afwees en bekend zouden worden als de “aanklagers van onze broeders” (Openb 12:10), voorgesteld door de satan. En de engel liet het aan de Here over om deze satan te veroordelen, waarvan we nu weten dat dit 70 NC heeft plaatsgevonden.
Dit verhaal lijkt op die van Judas 9 waar we het volgende lezen,
Maar Michaël, de aarstengel, durfde, toen hij met de duivel in twistgesprek was over het lichaam van Mozes (die net als Jozua het oude verbondsvolk Israël voorstelde) , geen smadelijk oordeel uit te brengen, doch hij zeide: De Here straffe u.
We kunnen niets vinden dat wijst op een gevallen engel die de aanklager van de mensheid zou zijn en die voor God staat om ons dag en nacht aan te klagen; zelfs Petrus onderwijst ons dat er een ontelbare hoeveelheid engelen zijn die volop de mogelijkheid hebben om mensen aan te klagen voor God, maar “die bij de Here geen smadelijk oordeel tegen deze (de onrechtvaardigen uit verzen 9-10) inbrengen.”
Er is geen enkel tekstgedeelte in heel het oude testament dat spreekt van “de duivel” of “de satan” die zich voordoet in de vorm van één of ander bovenaards wezen. In plaats daarvan zien we de satan en de duivel voorgesteld door hyperbolische uitdrukkingen die betrekking hebben op personen die tegenover anderen staan, tegenstanders dus.
Satan in het nieuwe testament
We gaan nu kijken naar de betekenis van de “satan” en de “duivel” in het nieuwe testament.
De eerste keer wanneer we het woord “satan” of “duivel” tegenkomen is bij het verhaal over Jezus waar Hij wordt verzocht in de woestijn. (Mattheus 4:1 en de parallel hoofdstukken Marcus 1 en Lucas 4) In Mattheus wordt hij de duivel genoemd, in Marcus wordt hij satan genoemd, hieruit blijkt dat met de satan en de duivel wordt hetzelfde bedoeld.
“Toen werd Jezus door de geest naar de woestijn geleid om verzocht te worden door de duivel.”
Jezus werd naar de woestijn geleid om verzocht te worden door de satan met de bedoeling hem te verslaan. Maar wat zegt de bijbel over verzoeking die tot de zonde leidt? Kwam de duivel ook bij David om hem over te halen even gezellig met Bathseba te gaan praten? Laten we eens kijken naar het verhaal over de zonde van Achan in Jozua 7; hoe kwam hij tot zijn zondige daad?
“Daarop antwoordde Achan Jozua: Waarlijk, ik ben het, die gezondigd heeft tegen de Here, de God van Israël, want zo en zo heb ik gehandeld: ik zag bij de buit een mantel van Sinear, een mooi stuk, en tweehonderd sikkelen zilver en een staaf goud van vijftig sikkelen gewicht, en uit begeerte ernaar heb ik ze weggenomen”. (Jozua 7:20-21)
Hielp de satan Acham te zondigen? Het verhaal lijkt op die van David en Bathseba. Maar Jacobus zegt over verzoeking het volgende,
“Maar zo vaak iemand verzocht wordt, komt dit voort uit de zuiging en verlokking zijner eigen begeerte. Daarna, als die begeerte bevrucht is, baart zij zonde; en als de zonde volgroeid is, brengt zij de dood voort.” (Jac 1:14-15)
In de woestijn werd Jezus uitgedaagd om te zondigen. Moest daar een engelachtig wezen bij zijn om Hem daarbij te helpen? Nee, dit is een verhaal waar de tegenstander – Jezus’ eigen begeerte – op de proef werd gesteld. We lezen hier dat de “tegenstander” Jezus verleidt en net als bij de andere voorbeelden hierboven, zien we dat verleiding komt wanneer iemand wordt meegetrokken door zijn eigen begeerte. Jezus vocht dus tegen de “zuiging en verlokking” van Zijn eigen begeerte en dat deed Hij met behulp van het woord van God – Hij gaf dus niet toe de verleiding door honger, hebzucht en hoogmoed.
De volgende tekst waar we naar gaan kijken is Mattheus 12:26 en de parallel hoofdstukken in Marcus 3:23-26 en Lucas 11. Dit is een tekstgedeelte waar Jezus wordt beschuldigd van demonen uit te drijven met behulp van satan die hier Beëlzebul genoemd wordt.
“indien Ik door Beëlzebul de boze geesten uitdrijf, door wie doen uw zonen het dan? Daarom zullen zij rechters over u zijn.”
De opmerking van Jezus maakt twee dingen duidelijk. Jezus verwijst naar 2 koningen 1 waar de profeet Elia om vuur van boven vroeg om aan te tonen dat God veel machtiger was dan Baal. Ten eerste wordt uit dit verhaal duidelijk dat “satan” absoluut geen macht heeft, terwijl aan de andere kant juist de kracht van God werd geopenbaard. Wat Jezus eigenlijk wilde zeggen is, dat als Hij demonen uitdrijft door Beëlzebul, waar kwam dan de kracht Elia vandaan? Jezus maakte dus duidelijk dat kracht van God vandaan kwam en niet van de satan. En ook hier wijst niets er op dat er een engelachtig wezen bij betrokken was.
We gaan nu naar Mattheus 13 waar we het verhaal lezen over de gelijkenis van het koren en het onkruid vanaf vers 24,
Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen; de akker is de wereld; het goede zaad, dat zijn de kinderen van het Koninkrijk; het onkruid zijn de kinderen van de boze; de vijand, die het gezaaid heeft, is de duivel; de oogst is de voleinding der wereld; de maaiers zijn de engelen. (vers 37-39)
Waar lezen we in de tekst dat “de duivel” één of ander engelachtig wezen is? Als je het verhaal in de context leest zal je ontdekken dat “de duivel” de geest is (het denkwereld) , die werkzaam is in de “kinderen der ongehoorzaamheid”. (Efeze 2:2) Zij probeerden de openbaring van Jezus m.b.t. de komst van het koninkrijk met alle geweld tegen te werken.
In Mattheus 16:23 (en in Marcus 8:33) wordt Simon Petrus “satan” genoemd. Veranderde hij in een engelachtig wezen, of was hij beïnvloed door één of andere duivel? Nee, de tekst zegt duidelijk, “gij zijt niet bedacht op de dingen Gods, maar op die der mensen”. Hij zette dus zijn eigen gedachten (satan) niet op de dingen van God, maar wilde zijn eigen zin doen.
Maar wat moeten we dan met Lucas 10:18, waar Jezus zei, dat Hij “de satan als een bliksem uit de hemel zag vallen?”. We hebben tot nu in elke tekst waar “de duivel” of “de satan” in voorkomt geconstateerd dat het gaat om de tegenstander van God en niets wees er op dat het ging om een engelachtig wezen. Ook in dit verhaal kijken we naar de context. De discipelen waren teruggekeerd, vol blijdschap dat ook de boze geesten zich aan hun onderworpen hadden. Toen Jezus de opmerking maakte dat Hij de satan als een bliksem uit de hemel zag vallen, betekent dat zoveel dat de zogenaamde kracht van de satan niets voorstelde.
Vers 19 maakt duidelijk wat Jezus bedoelde: de kracht van het evangelie die heerste over de legermacht van de vijand, het verdorven Joodse religieuze systeem. Uit deze tekst blijkt dat we hier niet te maken hebben met een engelachtig wezen die ergens uit de lucht komt vallen of het zou moeten zijn dat wij dat perse in de tekst willen lezen.
Denk je dat er in Lucas 13:16 een engelachtig wezen de vrouw gebonden hield? Nee, want in vers 11 lezen we dat zij gebonden was door ziekte veroorzaakt door de geest van zwakheid (vermoedelijk scoliose). In Lucas 22:3 en vers 31 lezen we over hoe de satan in Judas voer – een engelachtig wezen? Ik denk van niet. De gedachten van Judas op dat moment waren niet van God – hij stond als een tegenstander tegenover de dingen van God.
Ik heb nu elke tekst in het nieuwe testament behandeld die gaat over “de satan” of “de duivel” en niet één daarvan gaat over een engelachtig wezen. Je krijgt een heel ander idee over de satan of de duivel als je toestaat dat de bijbel voorrang te laten verlenen boven wat mensen onderwijzen.
Wat we tot dusver hebben gezien is de “de duivel” en “de satan” dezelfde betekenis heeft, namelijk dat wat tegen God is. Individuen worden herhaaldelijk “de satan” of “de duivel” genoemd, speciaal wanneer hun denken gericht is dwars tegen de dingen van God in.
De brieven
We willen nu nog even kijken naar de rest van het nieuwe testament wat daar geschreven is over “de satan” en “de duivel”. In Handelingen 5 lezen we het verhaal van Annanias en Saffira die de Heilige Geest bedrogen door geld achter te houden terwijl ze net deden alsof ze alles weggaven. Petrus zei in vers 3,
“Ananias, waarom heeft de satan uw hart vervuld om de heilige Geest te bedriegen en iets achter te houden van de opbrengst van het stuk land?”
We hoeven alleen maar verder te lezen om te ontdekken hoe “de satan” het hart van Annanias vulde. In vers 4 vervolgt Petrus,
“Als het onverkocht gebleven was, bleef het dan niet van u, en was, na de verkoop, de opbrengst niet te uwer beschikking? Hoe kondt gij aan deze daad in uw hart plaats geven?”
Denk aan het verhaal in Jozua 8 en de woorden van Jacobus in hoofdstuk 1. De “de zuiging en verlokking van zijn eigen begeerte” is de oorzaak dat Annanias en Saffira logen en niet één of ander engelachtig wezen.
In Handelingen 26:15-18 lezen we over Paulus die zijn getuigenis over zijn roeping geeft voor koning Aggripa. De apostel Paulus zegt het volgende,
“En ik zeide: Wie zijt Gij, Here? En de Here zeide: Ik ben Jezus, die gij vervolgt. Maar richt u op en sta op uw voeten; want hiertoe ben Ik u verschenen om u aan te wijzen als dienaar en getuige daarvan, dat gij Mij gezien hebt en dat Ik aan u verschijnen zal, u verkiezende uit dit volk en de heidenen, waarheen Ik u zend, om hun ogen te openen ter bekering uit de duisternis tot het licht en van de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van zonden en een erfdeel onder de geheiligden zouden ontvangen door het geloof in Mij.”
Wat is eigenlijk het domein van de satan? De tekst laat zien dat het betrekking heeft op de duisternis. Werden de heidenen in hun wereld geregeerd door een kwaadaardige engel? Nee, de heidenen leefden in de duisternis wat zoveel betekent dat ze voor zichzelf leefden, niet in een verbondsrelatie met God, of zoals Paulus in Efeziërs 4:17 het uitdrukt, “de heidenen wandelen, in de ijdelheid van hun denken”. Dus het domein van de satan heeft te maken met de “duisternis in het denken”.
In Romeinen 16:20 geeft de Apostel Paulus de gemeente te Rome de volgende bemoedigende aansporing,
“De God nu des vredes zal weldra de satan onder uw voeten vertreden.”
Je zou kunnen denken dat dat God hier letterlijk de leden van de gemeente te Rome wil gebruiken om een engel te vertrappen. Maar wat we lezen is een metaforische bemoediging m.b.t. het verslaan van de satan. Het woord spoedig laat het thema “timing” zien en omdat deze brief rond 57 NC was geschreven, moet dit voorval binnen afzienbare tijd hebben plaatsgevonden. Met de satan wordt hier het verdorven Joodse religieuze systeem mee bedoeld die 70 NC definitief zou worden verwijderd. (Hebr 8:13)
De gemeente te Korinthe stond bekend om hun vele kwesties m.b.t. onsterfelijkheid, verwarring en houding tegenover hen die veronderstelt waren “vruchtbaar” te zijn. In 1 Korintiërs 5:1-5 bestraft Paulus de handelingen van een lid van de gemeente te Korinthe,
“Inderdaad men spreekt van hoererij onder u, en zulk een hoererij, als zelfs onder de heidenen niet (voorkomt), dat iemand leeft met de vrouw van zijn vader. En gij zijt opgeblazen in plaats van u veeleer te bedroeven, en dus de bedrijver van die daad uit uw midden te verwijderen? Want mijnerzijds heb ik, hoewel lichamelijk niet, maar naar de geest wèl aanwezig, reeds, als aanwezig, vonnis geveld over hem, die op zulk een wijze zo iets heeft begaan. Wanneer wij vergaderd zijn, gij en mijn geest met de kracht van onze Here Jezus, leveren wij in de naam van de Here Jezus die man aan de satan over tot verderf van zijn vlees, opdat zijn geest behouden worde in de dag des Heren.”
De indruk wordt gevestigd dat de Apostel Paulus de gemeente in Korinthe aanmaant om deze man uit hun midden te verwijderen of zoals Paulus in Romeinen 1 het uitdrukte, “geef hem over aan een verwerpelijk denken” en sluit hem buiten de gemeenschap zodat hij misschien tot inkeer zou willen komen. Ik heb nog nooit iemand gehoord die beweert dat de Apostel Paulus hier zegt dat deze man overgeven moet worden aan een engelachtig wezen….
In 1 Korintiërs hoofdstuk 7 zien we Paulus die een waarschuwing geeft aan mensen die getrouwd zijn. In vers 5 zegt hij het volgende:
“Onthoudt dat elkander niet, tenzij met onderling goedvinden (en) voor een bepaalde tijd, om u te wijden aan het gebed, maar om daarna weder samen te komen, opdat niet de satan u verzoeke wegens [uw] gemis aan zelfbeheersing.”
Worden hier mannen of vrouwen verzocht door één of ander bovenaards wezen met als resultaat dat ze hun zelfbeheersing verliezen? Nee, de satan hier is het egoïstisch denken van de mens zelf die gericht is op zijn eigen behoeften zonder daarbij het welzijn van de partner te betrekken. Paulus legt hier de accent op de noodzaak van een goede communicatie in het huwelijk.
We zien hetzelfde in 2 Korintiërs 2:10-11,
“Wie gij nu iets vergeeft, die vergeef ik het ook; want heb ik iets vergeven, gesteld dat ik iets vergeven heb, dan was het om uwentwil voor het aangezicht van Christus, opdat de satan op ons geen voordeel mocht behalen. Want zijn gedachten zijn ons niet onbekend.”
Ik raad je aan om dit hoofdstuk vanaf het begin te lezen. Schijnbaar had iemand één of andere zonde begaan waardoor Paulus was teleurgesteld. Misschien was dit wel de persoon waarvan we gelezen hebben in 1 Korintiërs (waarvan Paulus zei dat die beter aan de satan overgeleverd kon worden). De satan hier is blijkbaar een kracht is die verdeeldheid veroorzaakt. Paulus maakt hier duidelijk dat net zoals de gemeente in Korinthe die persoon had vergeven, hij die persoon ook vergeeft, zodat de “tegenstander” geen gelegenheid krijgt om voordeel uit die betreffende situatie te halen en verdeeldheid te zaaien. Misschien wordt hier met de “tegenstander” de Judaïsten bedoeld die elk moment aangrepen om verdeeldheid te zaaien in de gemeente of misschien is het wel de persoon wiens houding nog niet helemaal in overeenstemming met de leer van de gemeente was. In ieder geval kunnen we hier in deze tekst niet lezen dat het gaat om een kwade engelachtige wezen, tenzij je dat per se in de tekst wilt lezen…
Dus wat is de opzet van “de satan”? Het zijn leugens, bedrog, misleiding, verdeeldheid, het is de “gezindheid van het vlees” zoals Paulus het uitdrukt in Romeinen 8, dus alles wat tegen het welzijn en groei van de dingen van God, zijn m.a.w. het koninkrijk van God tegenover het macht van de satan (de gedachtewereld tegen de dingen van God, denk aan Petrus die satan genoemd wordt.)
Nu willen we het hebben over een tekstgedeelte die veel verwarring brengt. In 2 Korintiërs 11:10-15 lezen we,
“Zo zeker als de waarheid van Christus in mij is: dit roemen zal mij niet belet worden in de streken van Achaje. Waarom niet? Omdat ik u niet liefheb? God weet het. Maar wat ik doe, zal ik blijven doen, om hun de gelegenheid af te snijden, die er een zoeken, zodat zij in hetgeen, waarin zij roemen, blijken te zijn zoals ook wij. Want zulke lieden zijn schijn-apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus. Geen wonder ook! Immers, de satan zelf doet zich voor als een engel des lichts.”
Het woord engel, in zowel het Hebreeuws als in het Grieks betekent eenvoudig boodschapper. Vanwege onze vooronderstelingen zijn we geneigd te denken dat het hier om een geestelijk wezen gaat die ergens in de wolken zweeft. Maar deze tekst waar gesproken wordt over “de satan” herinnert eenvoudig het publiek eraan dat, net zoals er mensen zijn die beweren apostelen te zijn en die dat niet zijn, zij zich als “de satan” voordoen, als een boodschapper van licht. Meer hoeven we in die tekst niet te zoeken.
In 2 Korintiërs 12:7 spreekt de apostel Paulus over een “zwakheid” waaraan hij lijdt om te voorkomen, zoals hij zelf zegt, dat hij hoogmoedig zou worden. Hij noemt deze “zwakheid” een doorn in het vlees, “een engel (boodschapper) van de satan”. Nogmaals, “de satan” betekent eenvoudig “de tegenstander”. De zogenaamde zwakheid betreft de vervolgingen door de Joden waaronder hij te lijden had, zie daarvoor hoofdstuk 11 vanaf vers 24. Het is in ieder geval geen boze engel die Paulus probeert dwars te zitten.
In 2 Thessalonicenzen 2:17-18 legt Paulus aan de mensen in de kerk in Thessaloniki uit dat hij, hoewel hij fysiek niet bij hen was, hij wel met de Geest bij hun was. In vers 18 geeft de apostel de schuld aan “de satan” omdat die hem verhinderde naar Thessaloniki te komen. En gaat het hier om een engelachtig wezen of gaat het gewoon om het feit dat de Judaïsten er voor gezorgd hadden dat gevangen genomen was en daarom niet in staat was om de Thessalonicenzen te bezoeken?
In 2 Thessalonicenzen 2: 7-9 zegt de Paulus aan de gemeente in Thessalonica dat “de mens der wetteloosheid” spoedig zal worden geopenbaard en dat zijn komst “in overeenstemming is met de werken van de satan, met alle kracht en tekenen en bedrieglijke wonderen” ”. De satan hier is een beeld van de heersers en leiders binnen de Joodse en Romeinse regeringen die doorgingen met het misleiden en vervolgen van hen die de waarheid wilden navolgen, Jezus Christus.
In 1 Timotheüs 1:20 spreekt Paulus over de valse leraren, Hymenaus en Alexander, die hij net als in 1 Korintiërs 5:5 besloot over te dragen aan “de satan” opdat hun, zoals Paulus het zie, “het lasteren zou worden afgeleerd.” Het is duidelijk dat, net als in 1 Korintiërs 5, Paulus hen uit de gemeente had laten zetten.
In 1 Timotheüs 5:14-15 geeft Paulus instructies aan jonge weduwen om te trouwen, kinderen te krijgen en normaal huiselijke werkzaamheden te verrichten, om niet door lasterpraatjes te worden beïnvloed. Paulus gaat verder en zegt: “want sommigen zijn afgeweken en de satan achterna gegaan”. Natuurlijk zijn de weduwen niet één of ander bovenaards wezen achterna gelopen die “de tegenstander” wordt genoemd. Met de satan “achterna gaan” wordt niets anders bedoeld dan het teruggaan naar het oude verbondssysteem met al zijn wetten en regels etc…
Het boek Openbaring
In Openbaring 2:9 vertelt de apostel Johannes de kerk in Smyrna dat hij weet van hun beproevingen en van degenen die “zeggen dat ze Joden zijn, maar een synagoge van satan zijn” (dezelfde uitdrukking komen we ook tegen in Openbaring 3:9). Dit doet me denken aan 1 Timotheüs 5:14-15 waarin de apostel Paulus sprak over degenen die Satan achterna gingen. Deze synagoge is niet van één of andere engel die “satan” genoemd wordt. Het gaat hier over de aanbidding van een valse religie door de religieuze Joden die de Messias hadden verworpen (Jezus spreekt daarover o.a. in Joh 8:30-59).
In zijn vermaning aan de gemeente van Pergamum zegt Johannes dat overal waar zij wonen, ook “de troon des satans” is. De geschiedenis laat zien dat Pergamum een centrum was van allerlei valse aanbidding en waar dus veel tegenstand was tegen het woord van God. Dit tekstgedeelte spreekt dus niet over een engelachtig wezen wiens troon in Pergamum stond en van daaruit zijn vernietigende kracht uit oefende.
In Openbaring 2:24 lezen we over de christenen in Thyatira die niet door de vrouw Izebel verleidt zijn, of zoals Johannes dat omschrijft, “die de diepe dingen van satan niet hebben gekend”. Ook hier is de satan niet een bovenaards wezen die de gedachten van de mensheid vult met slechte dingen. Deze “diepe dingen” worden omschreven in vers 20 en gaan over seksuele immoraliteit en het eten van offervlees waartoe de mensen werden verleidt, maar ze gaven niet toe aan de verzoekingen waaraan ze werden blootgesteld.
In Openbaring 12:9 lezen we:
“En de grote draak werd (op de aarde) geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem”.
Vroeger werd mij verteld dat voordat de mensheid werd geschapen, er een oorlog in de hemel heeft plaats gevonden en vervolgens de satan met zijn engelen op de aarde werd geworpen. Ik geef toe dat dit tekstgedeelte de nodige verbeeldingskracht kan oproepen en voor de velen die het boek Openbaring in de toekomst willen projecteren komt dit goed uit. Maar het mag duidelijk zijn dat het boek Openbaring een symbolisch boek is vol metafoor en allegorie en daarom is letterlijk lezen geen goede methode om tot een juiste uitleg te komen. Daarnaast geven de tijdsaspecten in zowel het begin als het eind van Openbaring aan dat de profetie bestemd was voor de tijdgenoten van Jezus die leefden in de eerste eeuw na Christus.
En als we dan de betreffende tekst in de context lezen zien we hetzelfde beeld als die van Lucas 10:18 waar Jezus de satan uit de hemel zag vallen. En ook hier zien we Jezus en zijn discipelen (Michaël en zijn engelen) oorlog voerden m.a.w. met kracht het evangelie verkondigden. We zien vervolgens dat de heerschappij van het Romeinse rijk (de draak) in samenwerking met de heerschappij van het verdorven Joodse religieuze systeem (de oude slang, de satan of de duivel) zouden worden overwonnen door de kracht van het evangelie.
Het is niet de bedoeling dat ik hier het boek Openbaring ga uitleggen. Maar wat ik tot dusver wel heb laten zien is dat de satan (of de duivel) niet één of ander bovenaards wezen is die de mensheid dwars zit met de bedoeling de wereld naar de vernietiging te leiden.
Met wat je tot nog toe hebt gelezen mag ik aannemen dat je nu zelf in staat bent om een juiste invulling aan dit soort teksten te geven.
En wat je voor “de satan” en “de duivel” ook invult, we lezen dat aan het einde van het boek Openbaring de satan werd gebonden en weer werd vrijgelaten … en daarna in de “poel des vuurs” werd geworpen (Openbaring 20:2,7), en met verwijzing naar alle andere artikelen op deze website, dat heeft allemaal 70 NC plaats gevonden.
Vraag: Met alles wat we tot nog toe gelezen hebben, zou het niet zo kunnen zijn dat de vijand van God onze eigen geesteshouding is tegen die van God, zoals Paulus het uitdrukt, “dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God”?