Efeze hoofdstuk 2

Met de uitleg van Romeinen 11 ontstaan veel fouten omdat Efeze 2 verkeerd wordt geïnterpreteerd. Dit hoofdstuk gaat voornamelijk over de hereniging van de beide huizen van Israël. We kunnen dit bewijzen aan de hand van de krachtige getuigenissen van de profeten zoals je verder hieronder zult gaan zien.

Efeze 2:1-3

Ook u, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en zonden, waarin gij vroeger gewandeld hebt overeenkomstig de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht, van de geest, die thans werkzaam is in de kinderen der ongehoorzaamheid, – trouwens, ook wij allen hebben vroeger daarin verkeerd, in de begeerten van ons vlees, handelende naar de wil van het vlees en van de gedachten, en wij waren van nature, evenzeer als de overigen, kinderen des toorns. (Efeze 2:1-3)

In tegenstelling tot de algemene opvatting dat de Efeziërs “niet-Israëlitische” heidenen waren, waren sommige burgers Israëlieten die verstrooid waren in het buitenland, de mensen aan wie Jacobus zijn brief schreef,

Jakobus, een dienstknecht van God en van de Here Jezus Christus, groet de twaalf stammen in de verstrooiing. (Jac :1)

De uitdrukking “de twaalf stammen in de verstrooiing” is vertaald vanuit het Griekse woord ‘diaspora’. Dit woord wordt ook gebruikt door de vertalers van de Septuagint Oude Testament in Deut 28:25, 30:4; Nehemia 1:8 en Psalm 147:2 voor de verstrooiing van de Israëlieten in het Oude Testament. Ook de apostel Petrus schreef zijn eerste brief aan de Israëlieten uit deze verstrooiing waarbij hetzelfde Griekse woord “diaspora” (verstrooiing) wordt gebruikt in de aanhef,

Petrus, een apostel van Jezus Christus, aan de vreemdelingen, die in de verstrooiing zijn in Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia en Bitynië, de uitverkorenen naar de voorkennis van God, de Vader, in heiliging door de Geest, tot gehoorzaamheid en besprenging met het bloed van Jezus Christus. (1 Petrus 1:1-2)

Een vreemdeling is…. iemand die uit het buitenland komt en naar ander land of stad gaat om bij de autochtonen te verblijven; een vreemdeling dus; die te gast is bij buitenlanders, een vreemdeling…

Met andere woorden, Petrus schreef zijn eerste brief aan de Israëlitische vreemdelingen die verblijf hielden bij de autochtone bewoners van “Pontus, Galatië, Kappadocië, Asia (inclusief de kustplaats Efeze) en Bitynië”.

Flavius Josephus, de eerste eeuw Joodse geschiedkundige en tijdgenoot van de apostel Petrus, bevestigde het bestaan en de plaats van de verstrooide stammen van het huis van Israël:

…de tien stammen zijn aan de overkant van de Eufraat tot op vandaag (zo’n 2000 jaar geleden) en zijn een immense menigte die niet te tellen is.

Het gebied “aan de overkant van de Eufraat” is inclusief de landen die worden genoemd in de aanhef van Petrus’ brief. Josephus verklaring verbaast ons niet want het beschrijft de vervulling van Jesaja’s profetie voor het huis van Israël,

Dan zal de Here Israël slaan, zodat het wiegelt als riet in het water en Hij zal Israël wegrukken van deze goede grond die Hij hun vaderen gegeven heeft, en Hij zal hen aan de overzijde van de Rivier verstrooien, omdat zij hun gewijde palen gemaakt, en daardoor de Here gekrenkt hebben. (Jes 14:15)

Efeze was een van Asia’s kleine hoofdsteden en volgens de profeet Jesaja, de apostel Petrus en Josephus Flavius, was Asia een van de lokaties waarheen het huis van Israël verstrooid was. De apostel Paulus schreef zijn Efeze brief aan sommige van dezelfde verstrooide Israëlieten. Dit wordt voornamelijk bevestigd door de brief zelf en het aantal Oud Testament profetieën die daarin worden vervuld. Kijk hoe Paulus de Efeziërs toespreekt in hoofdstuk 1,

Paulus, door de wil van God een apostel van Christus Jezus, aan de heiligen en gelovigen in Christus Jezus, die [te Efeze] zijn; genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Here Jezus Christus. Rijkdom der uitverkorenen. Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus. Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht. In liefde heeft Hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil, tot lof van de heerlijkheid zijner genade, waarmede Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde. En in Hem hebben wij de verlossing door zijn bloed. (Efeze 1:1-7)

Paulus identificeerde zichzelf en zijn toehoorders in Efeze als zijnde “uitverkoren voor de grondlegging der wereld” en ons “tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem aangenomen te worden”. In zijn brief aan de Romeinen verklaarde Paulus dat de “aanneming tot zonen”  toebehoorde aan de Israëlieten,

Want zelf zou ik wel wensen van Christus verbannen te zijn ten behoeve van mijn broeders, mijn verwanten naar het vlees; immers, zij zijn Israëlieten, hunner is de aanneming tot zonen.(Rom 9:3-4)

Paulus sprak ook van verlossing in Efeze 1:7. Verlossing impliceert iets terug kopen. Andere volken kunnen gekocht worden, maar alleen het volk Israël was eerder het eigendom van God (Exodus 19:5; Deut 7:6, 14:2, Psalm 135:4) en kon dus worden teruggekocht. Wanneer we het woord “verlossing” of iets dergelijks tegenkomen in de bijbel in relatie tot een specifiek volk, wordt het altijd geassocieerd met het volk Israël,

Israël hope op de Here, want bij de Here is goedertierenheid, bij Hem is veel verlossing; Hij zelf zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden. (Psalm 130:7-8)

En Hij zeide tot mij: Gij zijt mijn knecht, Israël, in wie Ik Mij zal verheerlijken.…Zo zegt de Here, Israëls Verlosser, zijn Heilige,… de Heilige Israëls, die u verkoren heeft…. en al het levende zal weten, dat Ik, de Here, uw Redder ben, en uw Verlosser, de Machtige Jakobs. (Jesaja 49:3-26)

Wij echter leefden in de hoop, dat Hij het was, die Israël verlossen zou. (Lucas 24:21)

de honderdvierenveertigduizend, de losgekochten van de aarde…Dezen zijn gekocht uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam. (Openb 14:3-4)

Verder is het taalgebruik van Paulus in Efeze 1 identiek aan die van Petrus in zijn brief aan de wedergeboren Israëlieten,

in wie wij ook het erfdeel ontvangen hebben, waartoe wij tevoren bestemd waren krachtens het voornemen van Hem, die in alles werkt naar de raad van zijn wil, opdat wij zouden zijn tot lof zijner heerlijkheid, wij, die reeds tevoren onze hoop op Christus hadden gebouwd. (Efeze 1:11-12)

Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht. (1 Petrus 2:9)

Efeze 2:4-9

God echter, die rijk is aan erbarming, heeft, om zijn grote liefde, waarmede Hij ons heeft liefgehad, ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen mede levend gemaakt met Christus, – door genade zijt gij behouden –, en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus, om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom zijner genade te tonen naar (zijn) goedertierenheid over ons in Christus Jezus. Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God; niet uit werken, opdat niemand roeme.

In Efeze 2:5 verklaarde Paulus dat God de twee groepen aan wie hij schreef in deze brief – de Judeeërs en de heidenen van Efeze – mede levend gemaakt heeft met Christus. Het tot leven komen was de vervulling van Ezechiël 37:4-14 waar God had geprofeteerd dat de dorre beenderen van de beide huizen van Israël door Zijn Geest tot leven zou komen.

Paulus schreef aan de Efeziërs dat God aan hen Zijn rijkdom aan genade liet zien. We kunnen niet ontkennen dat God één volk had uitgekozen aan wie Hij zijn liefde en genade toonde,

Ik zal de gunstbewijzen des Heren vermelden, de roemrijke daden des Heren,…. de grote goedheid jegens het huis Israëls, welke Hij het betoond heeft naar zijn barmhartigheid en naar zijn vele gunstbewijzen. Hij zeide: Zij zijn toch mijn volk, kinderen, die niet trouweloos worden, en Hij werd hun tot een Verlosser. In al hun benauwdheid was ook Hij benauwd, en de Engel zijns aangezichts heeft hen gered. In zijn liefde en in zijn mededogen heeft Hij zelf hen verlost en Hij hief hen op en droeg hen al de dagen van ouds. (Jes 63:7-9)

Helaas horen we maar al te vaak dat de Joden van vandaag het uitverkoren volk zijn. God heeft inderdaad een “uitverkoren” volk, maar dat zijn niet de Joden van vandaag. Het was het volk Israël die God had uitgekozen als degene die zijn genade zou ontvangen en die Hij zelf geselecteerd had om Zijn vrouw te worden. Mozes getuigde over Gods’ speciale relatie met Israël,

Want gij zijt een volk, dat de Here, uw God, heilig is; ú heeft de Here, uw God, uit alle volken op de aardbodem uitverkoren om zijn eigen volk te zijn….. opdat gij zoudt weten, dat de Here, uw God, de enige God is, de trouwe God, die het verbond en de goedertierenheid houdt jegens wie Hem liefhebben en zijn geboden onderhouden, tot in duizend geslachten;…. Het zal geschieden, omdat gij aan deze verordeningen gehoor geeft en ze naarstig onderhoudt, dat de Here, uw God, jegens u het verbond en de goedertierenheid zal bevestigen, die Hij aan uw vaderen met een eed bekrachtigd heeft;…. Gezegend zult gij zijn boven alle volken; er zal geen onvruchtbare zijn onder uw mannen of vrouwen, noch onder uw vee. (Deut 7:6-14)

Mannen moeten hun vrouwen liefhebben boven alle andere vrouwen. God koos het volk Israël uit om zijn vrouw te zijn en het mag duidelijk zijn dat God haar lief had boven alle andere volken. Deze speciale relatie was niet exclusief bedoeld voor onder het Oude Verbond. Ofschoon sommige aspecten van de verbonden verschillend zijn, is het volk waarmee God zijn verbonden had gesloten nog steeds dezelfde. Met de aanvang van het Nieuwe Verbond werd deze unieke echtelijke relatie hersteld met het overblijfsel van de beide huizen van Israël,… als opnieuw geboren in christus.

Tegen het ongehoorzame en overspelige volk Israël onder het Mozaïsche Verbond zei Hij,

Want Hij berispt hen, als Hij zegt: Zie, er komen dagen, spreekt de Here, dat Ik voor het huis Israëls en het huis Juda een nieuw verbond tot stand zal brengen,…. Want dit is het verbond, waarmede Ik Mij verbinden zal aan het huis Israëls na die dagen, spreekt de Here: Ik zal mijn wetten in hun verstand leggen, en Ik zal die in hun harten schrijven, en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn…. Want Ik zal genadig zijn over hun ongerechtigheden, en hun zonden zal Ik niet meer gedenken. (Hebr 8:8-12)

Het Oude en Nieuwe Verbond zijn allebei huwelijks verbonden overeengekomen met de Israëlieten. Deze Nieuwe Verbondsrelatie werd al door de profeten Jesaja en Ezechiël aangekondigd,

Maar als Verlosser komt Hij voor Sion en voor wie zich in Jakob van overtreding bekeren, luidt het woord des Heren. En wat Mij aangaat, dit is mijn verbond met hen, zegt de Here. Mijn Geest, die op u is, en mijn woorden, die Ik in uw mond gelegd heb, zullen niet wijken uit uw mond noch uit de mond van uw kroost, noch uit de mond van het kroost van uw kroost, zegt de Here, van nu aan tot in eeuwigheid. (Jes 59:20-21)

Ik zal met hen een verbond des vredes sluiten, een eeuwig verbond met hen zal het zijn; Ik zal hun een plaats geven, hen vermeerderen en mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen stellen. Mijn woning zal bij hen zijn; Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. En de volken zullen weten, dat Ik, de Here, het ben die Israël heilig, doordat mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen staat. (Ezech 37:26-28)

In de verzen 4 en 5 van Efeze 2 identificeerde Paulus zichzelf en zijn toehoorders als geliefd door God “hoewel wij dood waren door de zonde”. Dit is bijna hetzelfde als wat hij schreef aan de Romeinse christen Israëlieten,

God echter bewijst zijn liefde jegens ons, doordat Christus, toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is. (Rom 5:8)

Sommigen zouden zich kunnen afvragen of de Romeinen wel Israëlieten zijn. We zien vaak over het hoofd dat Paulus, een Judeeër, zichzelf identificeerde als een Romein,

En toen men hem met de riemen in de houding strekte, zeide Paulus tot de hoofdman, die erbij stond: Moogt gij een Romein, en dat zonder dat hij een vonnis heeft, geselen? Toen de hoofdman dit hoorde, ging hij naar de overste, berichtte het hem en zeide: Wat gaat gij doen? Want deze man is een Romein. En de overste ging erheen en zeide tot hem: Zeg mij, zijt gij een Romein? En hij zeide: Ja. En de overste antwoordde: Ik heb dit burgerrecht voor een grote som verkregen. Maar Paulus zeide: Doch ik bezit het door geboorte. (Hand 22:25-28)

Niet alle Romeinen of Efeziërs waren Israëlieten. Maar de eerste eeuw Romeinen en Efeziërs aan wie Paulus zijn brief had geschreven en die de oproep van redding onder het nieuwe verbond beantwoorden, waren afstammelingen van het huis van Juda en het huis van Israël.

Efeze 2:10

Want zijn maaksel zijn wij, in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen, die God tevoren bereid heeft, opdat wij daarin zouden wandelen.

Paulus schreef dat de christenen van Efeze in Christus waren geschapen om goede werken te doen. Toen Jezus de echtscheiding van het huis van Juda had voorspeld in Mattheus 21:43, verklaarde Hij dat het koninkrijk van hun zou worden afgenomen en “gegeven zou worden aan een volk, dat de vruchten daarvan opbrengt”.

Dat volk is toen ontstaan uit het overschot van de Israëlieten van de beide huizen die de oproep tot redding van Jezus hadden geaccepteerd. Zij waren de “uitverkorenen naar de voorkennis van God, de Vader, in heiliging door de Geest, tot gehoorzaamheid en besprenging met het bloed van Jezus Christus” (1 Petrus 1:2). De apostel Petrus identificeerde deze opnieuw geboren Israëlieten als een ‘ethnos’ ofwel een ‘volk’ die Gods grote daden zou gaan verkondigen – een volk “in Christus Jezus geschapen om goede werken te doen”,

Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk (Gode) ten eigendom, om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht: u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen. (1 Petrus 2:9)

Het eerste gedeelte is een citaat uit Exodus 19:5-6 waar God voor het eerst de bruiloft aankondigt met het volk Israël. De laatste twee gedeeltes zijn profetieën uit Hosea 1:9 en 2:22, dezelfde soort profetieën over het huis van Israël zoals ook aangehaald door Paulus in Romeinen 9. Deze profetieën bevestigen samen met wat er staat in 1 Petrus 1:1, dat Petrus zijn eerste brief schreef aan de Israëlieten die waren verstrooid onder de niet-Israëlitische volken.

In 1 Petrus 2:10 wordt dezelfde tekst uit Hosea aangehaald die van toepassing is op de toehoorders, weer een duidelijke verwijzing naar de Israëlieten in de verstrooiing. Het waren de opnieuw geboren Israëlieten waaruit een nieuw volk is voortgekomen en die ook “de goede werken zouden voortbrengen die God van te voren bereid heeft om daarin te wandelen.”

Deze uitdrukking “van te voren bereid heeft” in Efeze 2:10 zien we ook terug in Romeinen 9,

juist om de rijkdom zijner heerlijkheid bekend te maken over de voorwerpen van ontferming, die Hij tot heerlijkheid heeft voorbereid? En dat zijn wij, die Hij geroepen heeft, niet alleen uit de Joden (het huis van Juda), maar ook uit de heidenen (het huis van Israël), gelijk Hij ook bij Hosea zegt: Ik zal niet-mijn-volk (huis van Israël) noemen: mijn-volk, en de niet-geliefde: geliefde. En het zal geschieden ter plaatse, waar [tot hen] gezegd was: gij zijt mijn volk niet, daar zullen zij genoemd worden: zonen van de levende God. (Rom 9:23-26)

Efeze 2:11

Bedenkt daarom dat gij (huis van Israël), die vroeger heidenen waart naar het vlees, en onbesneden genoemd werd door de zogenaamde besnijdenis (huis van Juda), die werk van mensenhanden aan het vlees is.

Omdat Paulus de Efeziërs karakteriseert als onbesneden heidenen in tegenstelling tot de Judeeërs, die pochten over het feit dat zij besneden waren, denken de meeste christenen dat de Efeziërs niet-Israëlieten zijn. Maar bedenk dat God gescheiden was van het huis van Israël omdat zij overspel hadden gepleegd en niet langer de wetten in acht namen, inclusief de wet op de besnijdenis.

In de dagen van Jozua, voordat Israël het beloofde land binnenging identificeerde de bijbel de twaalf stammen van Israël als onbesneden,

Te dien tijde zeide de Here tot Jozua: Maak u stenen messen en besnijd de Israëlieten opnieuw, ten tweeden male…. Dit nu was de reden, waarom Jozua hen besneed:.…al het volk dat geboren was in de woestijn onderweg na de uittocht uit Egypte, had men niet besneden…. Maar hun zonen heeft Hij in hun plaats gesteld; dezen heeft Jozua besneden, want zij waren onbesneden, omdat men hen onderweg niet besneden had. (Jozua 5:2-7)

Dus het gebruik van de uitdrukking “onbesneden” door Paulus bewijst niet dat hij schreef aan niet-Israëlieten of aan Israëlieten.

Efeze 2:12

dat gij te dien tijde zonder Christus waart, uitgesloten van het burgerrecht Israëls en vreemd aan de verbonden der belofte, zonder hoop en zonder God in de wereld.

De uitdrukking “uitgesloten van het burgerrecht Israëls” beschrijft het huis van Israël nadat God van haar gescheiden was en haar verlaten had. Deze beschrijving is alleen van toepassing op de volken van Israël, want alleen zij waren ooit burgers van verbondsstaat Israël. De profeet Zacharia profeteerde dat deze verbondsstaat of broederschap tussen de huizen van Israël en Juda verbroken zou worden,

Daarop heb ik mijn tweede staf, Samenbinding, verbroken, tenietdoende de broederschap tussen Juda en Israël. (Zach 11:14)

De uitdrukking “vreemd aan de verbonden der belofte” wijst ook naar het huis van Israël omdat alleen zij ook deel hadden aan de beloften. Het Mozaïsche verbond was een huwelijks verbond tussen God en het volk Israël, maar na de scheiding kon het huis van Israël niet langer aanspraak maken op het verbond. Deze Israëlieten werden vreemd aan de verbondsbeloften en zo vervulden zij de profetie van Zacharia dat God het verbond met het huis van Israël zou verbreken,

Daarom heb ik de slachtschapen geweid – daarom zijn zij de ellendigste onder de schapen – en ik heb twee staven genomen, de ene heb ik genoemd Lieflijkheid, en de andere Samenbinding; zo heb ik de kudde geweid…. Toen heb ik mijn staf Lieflijkheid genomen en die verbroken, tenietdoende mijn verbond (met het huis van Israël), dat ik met alle volken gesloten had. (Zach 11:7-10)

De twee staven, Liefelijkheid en Samenbinding, stellen het huis van Israël en het huis van Juda voor. Het verbond werd eerst verbroken met Liefelijkheid, het huis van Israël, toen zij door Assyrië in 722 VC in ballingschap werd genomen.

Efeze 2:12 beschrijft de heidenen als zijnde “zonder hoop”. In Ezechiëls’ profetie over de dorre beenderen verkondigde God dat het volk van Israël zonder hun God, maar ook dat ze zonder hoop waren,

Voorts zeide Hij tot mij: Mensenkind, deze beenderen zijn het gehele huis Israëls. Zie, zij zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vervlogen; het is met ons gedaan. (Ezechiël 37:11)

Jeremia profeteerde dat God de hoop van het huis van Israël weer zou herstellen, maar dat zij een periode zonder hoop zouden zijn,

Zo zegt de Here: Weerhoud uw stem van wenen, uw ogen van tranen; want er is loon voor uw arbeid, luidt het woord des Heren, zij zullen terugkeren uit het land van de vijand. Ja, er is hoop voor uw toekomst, luidt het woord des Heren, de kinderen zullen naar hun gebied terugkeren. Ik heb werkelijk Efraïm horen klagen: Gij hebt mij getuchtigd,…. bekeer mij, dan zal ik mij bekeren, want Gij, Here, zijt mijn God. Want nadat ik tot inkeer ben gekomen, heb ik berouw gekregen; nadat ik tot inzicht gekomen ben,…. Is Efraïm Mij een lievelingszoon, een troetelkind,…. Ik zal Mij zeker over hem ontfermen, luidt het woord des Heren. (Jeremia 31:16-20)

De profeet Joel verklaarde dat de hoop voor het huis van Israël was, dat er weer herstel zou plaats vinden, en zij weer één geheel zou vormen met het huis van Juda,

Want zie, in die dagen en te dien tijde, wanneer Ik (God) een keer zal brengen in het lot van Juda en van Jeruzalem, zal Ik alle volken (over wie het huis van Israël is verstrooid) verzamelen en afvoeren naar het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van mijn erfdeel (het huis van) Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben,…. Maar de Here is een schuilplaats (hoop) voor zijn volk en een veste voor de kinderen Israëls. (Joel 3:1-16)

De apostel Paulus verklaarde dat deze hoop gold voor de twaalf stammen van Israël,

En nu sta ik voor het gerecht om mijn hoop op de belofte, die door God aan onze vaderen gedaan is; welke onze twaalf stammen, door voortdurend nacht en dag God te vereren, hopen te bereiken. (Hand 26:6-7)

“Zonder God in de wereld”, het laatste gedeelte in Efeze 2:12, is dezelfde taal die Hosea gebruikt wanneer hij de redenen beschrijft die God aanvoert om te scheiden van het huis van Israël,

Toen zeide Hij:…. want gij zijt mijn volk niet en Ik zal de uwe niet zijn. (Hosea 1:9)

Hoort het woord des Heren, gij Israëlieten, want de Here heeft een rechtsgeding met de bewoners van het land, omdat er geen trouw, geen liefde en geen kennis Gods is in het land. (Hosea 4:1)

Het waren de Israëlieten die “zonder God” waren toen God van hen ging scheiden en ze werden “uitgesloten van het burgerrecht Israëls” en “vreemd aan de verbonden der belofte”. Door de dood, begrafenis en opstanding van Jezus, maakte God het mogelijk voor de beide huizen van Israël om zich weer te herenigen met God en met elkaar. Het waren tenslotte deze volken waarmee de belofte was gemaakt,

Ik heb David, de zoon van Isaï, gevonden, een man naar mijn hart, die al mijn bevelen zal volbrengen. Uit zijn geslacht heeft God naar de belofte voor Israël de Heiland Jezus doen komen, nadat Johannes eerst, vóór zijn optreden, aan het gehele volk Israël een doop van bekering gepredikt had. (Hand 13:22-24)

Efeze 2:13

Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus.

Het lijkt erop dat de uitdrukking “gij, die eertijds veraf waart” wijst naar niet-Israëlitische heidenen. Echter “veraf” is precies de plek waar God de volken van het huis van Israël heen had verbannen nadat hij van hen gescheiden was, maar waarvandaan hij ook beloofd had hun te redden,

Maar nu, zo zegt de Here, uw Schepper, o Jakob,…. o Israël: Vrees niet, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn…. Want Ik, de Here, ben uw God, de Heilige Israëls, uw Verlosser;…. Vrees niet, want Ik ben met u; Ik doe uw nakroost van het oosten komen en vergader u van het westen. Ik zeg tot het noorden: Geef, en tot het zuiden: Houd niet terug, breng mijn zonen van verre en mijn dochters van het einde der aarde. (Jesaja 43:1-6)

Zo zegt de Here, Israëls Verlosser,…. Ten tijde des welbehagens heb Ik u verhoord, en ten dage des heils heb Ik u geholpen; Ik zal u behoeden en u stellen tot een verbond voor het volk…. want hun Ontfermer zal hen leiden en hen voeren aan waterbronnen….. Zie, dezen komen uit de verte, genen uit het noorden en het westen, weer anderen uit het land Sinim. (Jesaja 49:7-12)

Want zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik in het lot van mijn volk Israël en Juda een keer breng,…. maar zij zullen de Here, hun God, dienen en David, hun koning, die Ik hun verwekken zal. Gij dan, vrees niet, mijn knecht Jakob, luidt het woord des Heren, en wees niet verschrikt, Israël, want zie, Ik verlos u uit verre streken. (Jer 30:3-10)

Bij U, Here, is de gerechtigheid, maar bij ons een beschaamd gelaat, gelijk heden ten dage, bij de mannen van Juda, de inwoners van Jeruzalem en bij geheel Israël, bij hen die dichtbij en die veraf wonen in al de landen waarheen Gij hen hebt verstoten om de ontrouw die zij jegens U hebben gepleegd. (Daniël 9:7)

Het woord des Heren kwam tot mij: Neem gaven van de weggevoerden (huis van Juda),…. uit Babel komende,…. en zeg tot hem (de hogepriester Jozua): Zo zegt de Here der heerscharen: zie, een man, wiens naam is SPRUIT…. hij zal de tempel des Heren bouwen…. en hij zal priester zijn op zijn troon; heilzaam overleg zal er tussen hen (het huis van Juda en het huis van Israël) beiden zijn…. Die zij (het huis van Israël) verre zijn, zullen aan de tempel des Heren komen bouwen…. Dit zal geschieden, indien gij aandachtig luistert naar de stem van de Here, uw God. (Zacharia 6:9-15)

In deze laatste profetie profeteerde Zacharia dat de Spruit (Jezus) vrede zou brengen tussen de huizen van Juda en Israël. De vervulling hiervan begon na de dood, begrafenis en opstanding  van Jezus zoals beschreven in Efeze 2.

Efeze 2:14-15

Want Hij is onze vrede, die de twee (het huis van Juda en het huis van Israël)  één heeft gemaakt en de tussenmuur, die scheiding maakte, de vijandschap, weggebroken heeft, doordat Hij in zijn vlees de wet der geboden, in inzettingen bestaande, buiten werking gesteld heeft, om in Zichzelf, vrede makende, de twee tot één nieuwe mens te scheppen.

Paulus’ beschrijving van Jezus en wat Hij heeft volbracht is de vervulling van de profetieën van Micha en Zacharia m.b.t. de hereniging van het huis van Juda met het huis van Israël,

En gij, Betlehem Efrata,…. klein onder de geslachten van Juda, uit u zal Mij (Jezus) voortkomen die een heerser zal zijn over Israël…. Daarom zal Hij (God) hen (het huis van Israël) prijsgeven tot de tijd, dat zij (Maria, de moeder van Jezus) die baren zal, gebaard heeft. Dan zal het overblijfsel zijner broederen (Huis van Juda) terugkeren met (het huis van) de Israëlieten. Dan zal Hij staan en hen weiden in de kracht des Heren, in de majesteit van de naam des Heren,…. en Hij zal vrede zijn….. En het overblijfsel van Jakob zal zijn onder de natiën, te midden van vele volkeren. (Micha 5:1-8)

Jubel luide, gij dochter van Sion; juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw koning komt tot u, hij is rechtvaardig en zegevierend, nederig, en rijdende op een ezel, op een ezelshengst, een ezelinnejong. Dan zal Ik (God) de wagens uit Efraïm en de paarden uit Jeruzalem tenietdoen, ook de strijdboog wordt tenietgedaan; en hij (Jezus) zal de volken (beide huizen van Israël) vrede verkondigen. (Zacharia 9:9-10)

Efeze 2:14-15 verteld over de vervulling van dezelfde profetieën uit het Oude Testament m.b.t. de hereniging van het huis van Israël en het huis van Juda als degene die waren vervuld door Romeinen 9 en 11. Jesaja, Jeremia, Ezechiël, Daniël,  Joel, Micha en Zacharia profeteerden dat de twee huizen opnieuw één zouden worden en dat er weer vrede zou komen tussen hen. Er zijn geen profetieën in het Oude Testament die beschrijven dat zulke gebeurtenissen tussen Israëlieten en niet-Israëlieten zou plaats vinden. Daarom heeft het woord “ethne” in Efeze 2 veel meer betrekking op Israëlieten dan op niet-Israëlieten.

Daarom, zie, Ik ga uw weg met doornen versperren, Ik ga tegen haar een muur oprichten, zodat zij haar paden niet vinden kan. (Hosea 2:5)

Paulus identificeerde de tussenmuur die scheiding maakt, als de “de wet der geboden, in inzettingen bestaande”. Het waren deze geboden waar het huis van Israël mee gebroken had en die uitmondde in een scheiding. In 2 Kronieken 15:3 verklaarde de profeet Azarja niet alleen dat het huis van Israël “zonder God” was, maar dat zij ook “zonder de wet” was. Daarom was dan ook “de wet der geboden, in inzettingen bestaande” metterdaad een tussenmuur die scheiding maakte tussen het huis van Juda en Israël.

De Samaritaanse vrouw in Johannes 4, die aangaf dat zij een afstammeling van Jacob was door het huis van Israël (vers 12), bevestigde de tussenmuur toen ze de genegenheid van Jezus t.o.v. haar ter discussie stelde,

De Samaritaanse vrouw dan zeide tot Hem: Hoe kunt Gij, als Jood, van mij, een Samaritaanse vrouw, te drinken vragen? Want Joden gaan niet om met Samaritanen. (Joh 4:9)

Jesaja’s uitbeelding van Jezus’ herstelwerk m.b.t. de scheiding tussen de huizen van Juda en Israël komt overeen met Paulus’ omschrijving in Efeze 2 van hetzelfde herstel,

En het zal te dien dage geschieden, dat de heidenen (het huis van Israël) de wortel van Isaï zullen zoeken, die zal staan als een banier der natiën (van het huis van Juda),…. En het zal te dien dage geschieden, dat de Here wederom zijn hand opheffen zal om los te kopen de rest (overblijfsel) van zijn volk,…. En Hij zal een banier opheffen voor de volken, en de verdrevenen van Israël verzamelen en de verstrooide dochters van Juda vergaderen van de vier einden der aarde. Dan zal de afgunst van Efraïm (het huis van Israël) verdwijnen en zij die Juda benauwen, zullen uitgeroeid worden; Efraïm zal niet afgunstig zijn op Juda en Juda zal Efraïm niet benauwen. (Jesaja 11:10-13)

Telkens wanneer er in de eerste eeuw na Christus een Judeeër of een Israëliet redding vond in Jezus werd de scheidingsmuur weggebroken en kwamen daarmee vele profetieën uit het Oude Testament tot vervulling.

Efeze 2:16

En de twee, tot één lichaam verbonden, weder met God te verzoenen door het kruis, waaraan Hij (Jezus) de vijandschap gedood heeft.

De uitleg van dit tekstgedeelte is alleen van toepassing op Juda en Israël, die hun onderlinge duurzame relatie verloren toen het koninkrijk werd opgedeeld en het huis van Israël was gescheiden en verstrooid onder de niet-Israëlitische volken. Jesaja profeteerde dat de beide huizen van Israël weer verzoend zouden worden met God en dus ook weer met elkaar,

Maar nu zegt de Here, die mij van de moederschoot aan vormde tot zijn knecht, om Jakob tot Hem terug te brengen en om Israël tot Hem vergaderd te doen worden…. en de bewaarden van Israël terug te brengen…. (Jesaja 49:5-6)

Wanneer we de opmerkingen van Paulus m.b.t. de “ethne” (volken) in Efeze 2 betrekken op niet-Israëlieten, dan laten we de bijbel iets anders zeggen dan dat er in werkelijkheid staat, met als gevolg dat er vele profetieën in onvervulde staat blijven.

Efeze 2:17-18

En bij zijn komst heeft Hij (Jezus) vrede verkondigd aan u, die veraf waart (het verstrooide huis van Israël), en vrede aan hen, die dichtbij waren (het huis van Juda); want door Hem hebben wij beiden in één Geest de toegang tot de Vader.

Efeze 2:17 is een citaat van een van Jesaja’s profetieën,

….Doch wie bij Mij schuilt,… Hij zegt: Verhoogt, verhoogt, bereidt de weg. Verwijdert de struikelblokken van de weg mijns volks…. Want Ik zal niet altoos twisten noch voor eeuwig toornig zijn,… Zijn wegen heb Ik gezien, doch Ik zal het genezen, het leiden, en het weer vertroosting schenken,… Ik schep de vrucht der lippen: vrede, vrede voor hem die verre (het huis van Israël), en voor hem die nabij is (het huis van Juda), zegt de Here; en Ik zal hem genezen. (Jesaja 57:13-19)

Deze Profetie gaat over het volk Israël en kan alleen maar worden toegepast op de Israëlieten.

Efeze 2:19

Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods.

Het woord “vreemdelingen” verwijst terug naar vers 12, de uitdrukking “vreemd aan de verbonden”. Toen Jezus de twee groepen weer met elkaar verzoend had door het bloed van het Nieuwe Verbond, waren de heidenen uit Efeze die christenen waren geworden niet langer vreemdelingen meer onder de beloften van Gods verbond. Dit kan alleen maar betrekking hebben op de christen Israëlieten omdat God alleen met het volk Israël een verbond gesloten had (Rom 9:3-4). Jeremia had geprofeteerd dat God alleen met het huis van Israël en het huis van Juda een Nieuw Verbond zou sluiten,

Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal. Niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten heb ten dage dat Ik hen bij de hand nam, om hen uit het land Egypte te leiden: mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ik heer over hen ben, luidt het woord des Heren. (Jer 31:31-32)

Er zijn geen profetieën die verklaren dat God een Nieuw Verbond zou maken met beide, Israëlieten en niet-Israëlieten. Aan de andere kant is het natuurlijk zo, dat de niet-Israëlieten deel konden hebben aan de voordelen van het Nieuwe Verbond door Jezus en zijn verzoenend bloedoffer, net als de niet-Israëlieten onder het Oude Verbond ook deel konden hebben aan de voordelen van het Oude Verbond.

Efeze 2:20-22

Gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is. In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest.

De uitdrukking “hoeksteen” komt uit de profetie van Jesaja 28 die gaat over de volken van het huis van Israël en het huis van Juda,

…met voeten vertreden wordt de trotse kroon van Efraïms (het huis van Israël) beschonkenen…. Te dien dage zal de Here der heerscharen tot een sierlijke kroon en een prachtige diadeem zijn voor de rest (overblijfsel) van zijn volk( van de beide huizen van Israël),…. Daarom, hoort het woord des Heren, gij spotters, heersers over dit volk (het huis van Juda) in Jeruzalem…. daarom, zo zegt de Here Here: Zie, Ik leg in Sion een steen ten grondslag, een beproefde steen, een kostbare hoeksteen van een vaste grondslag; hij die gelooft, haast niet…. Dan zal uw verbond met de dood uitgewist worden en uw verdrag met het dodenrijk zal geen stand houden;…(Jesaja 28:3-18)

Petrus haalde dezelfde profetie ook aan in 1 Petrus 2:6 toen schreef aan de christen Israëlieten uit de verstrooide volken van Israël die in leefden in het buitenland.

De bewering in Efeze 2:21 dat Jezus, de Judeeërs en de heidenen (huis van Israël) een heilige tempel zouden bouwen in de Here, is de vervulling van de profetie van Zacharia dat Jezus, de Spruit, vrede zou brengen tussen de huizen van Juda en Israël,

Zo zegt de Here der heerscharen: zie, een man, wiens naam is Spruit…. en hij zal de tempel des Heren bouwen…. heilzaam overleg zal er tussen hen beiden zijn (het huis van Israël en het huis van Juda)…. Die verre zijn (het huis van Israël), zullen aan de tempel des Heren komen bouwen en gij zult weten, dat de Here der heerscharen mij tot u gezonden heeft. Dit zal geschieden, indien gij aandachtig luistert naar de stem van de Here, uw God. (Zacharia 6:12-15)

In 1 Korinthiërs 6:19 en 2 Korinthiërs 6:16 beschrijft de apostel Paulus de tempel van God die bestaat uit christenen die de Heilige Geest hadden. Deze tempel van het Nieuwe Verbond komt overeen met het overblijfsel van de Israëlieten van de beide huizen – de beide huizen die geroepen waren om één lichaam te vormen,

Daarom is het, dat ik, Paulus, die ter wille van Christus Jezus voor u, heidenen,…. dat mij door openbaring het geheimenis bekendgemaakt is,…. het geheimenis van Christus,…. dat de heidenen mede-erfgenamen zijn (van hetzelfde lichaam), medeleden en medegenoten van de belofte in Christus Jezus door het evangelie. (Efeze 3:1-6)

De profeten uit het Oude Testament stellen vast dat Efeze 2 betrekking heeft op de hereniging van het huis van Israël met het huis van Juda.

Conclusie

Paulus’ samenvatting in Efeze 2:20 omvat de uitdrukking “gebouwd op het fundament van de apostelen en de profeten.” Volgens de profeten en de apostelen zou het huis van Juda verzoend moeten worden met de volken van het huis van Israël. De profeten van het Oude Testament hebben nooit geprofeteerd dat Juda herenigd zou worden met niet-Israëlieten.

Aan de hand van het geleverde tekstuele bewijs kunnen we daarom de conclusie trekken, dat de heidenen in Efeze 2, Israëlieten zijn.