Eerst iets over tijdsindicatoren. Openbaring geeft ons duidelijke tijdslijnen (1:1,3; 22:10), net als in Mattheüs 24:34. Het eerste boek vertelt ons, “om zijn dienstknechten te tonen hetgeen weldra moet geschieden” (Openbaring 1:1). “Weldra” (in Grieks, Tachos) is gedefinieerd als snelheid, snel. Dat is de betekenis, en er is gewoon niets anders van te maken. Tachos en zijn variaties, Tachu, Tachista, Tachion, Tachinos, Tachoes, geven geen enkele suggestie dat het onderwerp van discussie iets is, dat twee duizend jaar later plaats gaat vinden.
Het eerste en het laatste hoofdstuk van Openbaring geven dus duidelijke tijdsindicaties weer. In hoofdstuk 1:3, en 22:10, zien we het woord “nabij” (engus) gebruikt worden, “want de tijd is nabij”. Dit woord is gedefinieerd als “dichtbij, op handen zijnde, spoedig te gebeuren”. Met betrekking tot de doctrine “Jezus komt spoedig”, betekent dit woord (engus) hetzelfde in de eerste eeuw als in de eenentwintigste eeuw? Was het “nabij” voor hun, of voor ons? Dispensationalisten zeggen tegen alle logica in, dat dit “nabij” zowel voor hun als voor ons bedoeld is. Volgens hun zijn er een aantal kerkeeuwen en leven wij nu in de laatste “kerkeeuw” (de zevende). Daarom konden de discipelen in de eerste eeuw niet in een tijd geleefd hebben dat ze een spoedige komst van Jezus zouden verwachten, omdat ze in de eerste “kerkeeuw” zaten. Dispensationalisten claimen dat Israël in 1948 wel een natie moest worden, voor de opname van de “gemeente”, daarom kan “nabij” alleen maar toegepast worden vanaf 1948, en niet voor eerdere eeuwen, en ook niet de eerste eeuw toen Johannes het woord “nabij/dichtbij” (engus) gebruikte!
Deze twee woorden, tachos (snelheid, snel) en engus (dichtbij, op handen zijnde, spoedig), worden consequent gebruikt in het Nieuwe Testament, en het betekent wat het zegt, en het zegt wat het betekent. Nergens laten zij zien dat het iets zou zijn, dat over twee duizend jaar zou plaats vinden. Deze woorden, hun betekenissen en het gebruik in het Nieuw Testament, sluit de mogelijkheid van een rekenkundig DUIZEND JAAR regeren uit. Een rekenkundig DUIZEND jaar wordt niet toegelaten binnen de definities en het gebruik van de woorden weldra (tachos) en dichtbij/op handen zijnde/spoedig (eggus).
Door schrift met schrift vergelijking te gebruiken, zien we dat het begrip DUIZEND JAAR regeren alleen maar gebruikt wordt in het boek Openbaring hoofdstuk 20. Het komt nergens anders in Openbaring voor, ook niet in de brieven, of in de evangeliën, de profeten, de Psalmen en ook niet in de wet. De rest van de Bijbel verteld ons hoe het woord DUIZEND keer op keer wordt gebruikt. Het wordt dan in figuurlijke zin gebruikt, om een compleetheid of totaliteit van iets aan te geven. Kijk maar eens naar de volgende tekstpassages,
Deuteronomium 7:9, “…God, die het verbond en de goedertierenheid houdt jegens wie Hem liefhebben en zijn geboden onderhouden, tot in DUIZEND geslachten;”. Rekenkundig zou het dan nog 36000 jaar duren voordat de periode van de “laatste dagen” zou aanbreken.
1 Kronieken 16:15, “het woord, dat Hij gebood aan DUIZEND geslachten”.
Job 9:3, “Indien hij met Hem wil gaan rechten, niet één op de DUIZEND zou hij Hem kunnen antwoorden”. Rekenkundig gezien, zou dan in de rechtbank na DUIZEND keer iemand God kunnen antwoorden en bewijzen dat Hij ongelijk heeft?
Psalm 50:10, “Want Mij behoort al het gedierte van het woud, het vee op DUIZEND bergen”. De eerste en de duizendste berg behoren Hem ook toe. Dit vers heeft niets te maken met het vee, of DUIZEND, of met bergen. Het heeft alles te maken met het bezit van God, alles behoort Hem toe.
Psalm 84:10, “Want één dag in Uw voorhoven is beter dan DUIZEND elders;”. Zou meer dan duizend dagen wel beter zijn dan één dag in zijn voorhof? Nee, één dag daar is veel beter dan ergens anders. Rekenkunde is in deze uitdrukking niet van toepassing.
Psalm 105:8, “het woord dat Hij gebood aan DUIZEND geslachten”.
En zo kan ik DUIZEND voorbeelden geven die de rekenkunde uitsluiten in een bepaalde uitdrukking. Bijvoorbeeld: ik heb je al duizend keer verteld dat dit ding een ton weegt. Ik zal het ongetwijfeld een paar keer gezegd hebben, en verder weegt het ding eigenlijk maar 50 kilo i.p.v. 1000 kilo!
Dus…..in het boek Openbaring moeten de woorden “weldra” en “nabij” figuurlijk genomen worden of “DUIZEND” jaar moet figuurlijk genomen worden – allebei kan niet! Daarom, wanneer we in de Bijbel het gebruik van “tachos” en “engus” zien, en het gebruik van het woord DUIZEND, moeten we concluderen dat de woorden “tachos” en “engus” nergens in de Bijbel in figuurlijke zin wordt gebruikt, en dat het woord “DUIZEND” bijna altijd figuurlijk wordt gebruikt.
Wanneer zou Christus gaan regeren? Wanneer zou het Koninkrijk waarin Hij regeert de aarde raken, ofwel de steen die los raakte zonder handen die een grote berg zou worden en heel de aarde zou vullen (Daniël 2:35)? En waar wordt in Openbaring 20 vertelt dat Jezus lichamelijk, fysiek en zichtbaar zou komen regeren? Kwam zijn Koninkrijk niet tijdens het Romeinse Rijk volgens Daniël 2:34? Is het niet een Koninkrijk dat niet te berekenen is, of te zien is, maar dat in je is (Lucas 17:20,21)? Waren Paulus, de Kolossenzen en Johannes niet in dat Koninkrijk (Romeinen 14:17; Kolossenzen 1:13; Openbaring 1:9)? Werd er ooit een fysieke nieuwe aarde beloofd, volgens Lucas 17:20,21, en Openbaring 21:1/Jesaja 65:17-20, waar mensen fysiek sterven onder de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, terwijl honden en moordenaars rondsluipen buiten de nieuwe verbondsstad (Openbaring 22:15; Hebreeën 12:22; Gelaten 4:26; Mattheüs 5:14), en waar volken nog steeds genezing nodig hebben (Openbaring 22:2), en evangelisatie gewoon doorgaat (Openbaring 22:17; Daniël 12:2,3)? Hoe kan dit nu allemaal een fysiek gebeuren zijn?
Verspreidt dit Koninkrijk zich niet als desem (Mattheüs 13:33)? Was het evangelie niet verkondigd aan heel de wereld, tevens vervulling van Mattheüs 24:14 (Kolossenzen 1:5,6,23; Handelingen 28:31; Romeinen 1:8; 10:18; 16:25,26)? Heeft niet de steen/de rots/het woord van God het Romeinse Rijk verslagen, ofwel in opschudding gebracht (Handelingen 17:6), en satan in de eerste eeuw onder de voeten van de “gemeente” vertreden (Romeinen 16:20)? Was satan niet gebonden door de vrijheid van spreken gegeven door Claudius Caesar (Religio Licita), wat resulteerde in een overwinning op een keizerrijk (Openbaring 6:2; 19:11-16; Romeinen 8:37), zelfs toen hij een poosje later voor een korte tijd was los gelaten uit de gevangenis (Openbaring 20:7), en Nero de wet van Claudius veranderde (Daniël 7:25)? Is niet het evangelie de kracht van God (Romeinen 1:16)? Is niet de kracht van God in de “gemeente” groter dan die van satan (Lucas 11:18,19; Mattheüs 16:18,19; 28:18-20; Efeziërs 3:10; Jacobus 4:7; Romeinen 16:20; Openbaring 2:26,27, tevens vervulling van Psalm 2)? Wordt de sterke man niet gebonden door het Koninkrijk van God (Mattheüs 12:29; Openbaring 20:2)?
Zou het DUIZEND JAAR regeren niet figuurlijk geïnterpreteerd moeten worden, net zoals de sleutel, de ketting en de oude slang in hetzelfde tekstgedeelte (Openbaring 20:2,3)? Openbaring spreekt niet van een stalen sleutel en ketting die een glibberende slang bindt. En het spreekt dus ook niet van een rekenkundig DUIZEND JAAR regeren. Over dit regeren heeft de apostel Paulus duidelijk gesproken toen hij Jesaja 11:10 aanhaalde in:
Romeinen 15:12, “Komen zal de wortel van Isaï, en Hij, die opstaat, om over de heidenen te REGEREN; op Hem zullen de heidenen hopen”! Jesaja zegt zelfs voorafgaand aan deze woorden, “en het zal TE DIEN DAGE geschieden, dat de volken de wortel van Isaï zullen zoeken…”.
Welke dag? Op dezelfde dag dat wanneer de wolf, het lam, de leeuw, het rund, de beer, de koe en het kind samen goed met elkaar om kunnen gaan. De heiden volken zullen wonderbaarlijk samen leven met de Joden van het ware Israël (Efeziërs 2:12-14), omdat de Prins van de vrede door elke barrière heen breekt. Dit begreep ook Petrus in Handelingen 10 toen hij geconfronteerd werd met de verschillende dieren die heidenen moesten voorstellen. De ark van Noach is een ander voorbeeld van een schuilplaats, waar een wonderbaarlijk vrede heerste tussen de dieren, die normaal gesproken elkaar opaten!
Timing is alles bepalend en de timing van de beschreven gebeurtenissen in het boek Openbaring is nergens zo duidelijk als in het laatste hoofdstuk, 22:10, waar Johannes zijn toehoorders in de eerste eeuw helder instrueert:
“VERZEGEL de woorden van de profetie van dit boek NIET, want de tijd is nabij (Engus)”.
Opnieuw, DUIZEND jaar verder, is duidelijke in tegenstelling met “nabij” (Engus). Dit vers is een echt probleem voor futuristen. Instrueert dit vers ons, “Verzegel sommige of de meeste woorden van dit boek niet”? Of wordt hier duidelijk, al “de woorden” van de profetie (één profetie) van dit boek mee bedoeld? In scherp contrast hiermee wordt Daniël opgedragen om het tegenovergestelde te doen met zijn visioen en deze te VERZEGELEN, omdat de vervulling niet zou plaats vinden in de dagen van Daniël (12:13), maar tot de “tijd van het einde” (let op: er staat niet het “einde van de tijd”), en dat het verwijst naar “vele dagen in de toekomst” (SV), “de verre toekomst” (NBG), Daniël 8:26. Dus de inhoud van Daniëls boodschap was nog honderden jaren ver weg, de vijf koningen in hoofdstuk 2, de Messias die uitgeroeid wordt in hoofdstuk 9, de tempel die te gronde wordt gericht, al die profetieën zouden plaatsvinden in de toekomst en dus niet in de dagen van Daniel, daarom werden die ook VERZEGELD. Al die profetieën zouden worden vervuld binnen 600 jaar en zij waren gelabeld met een ZEGEL in de dagen van Daniël. Johannes echter werd bevolen het tegenovergestelde te doen, “VERZEGEL de woorden van het boek NIET, want de tijd is nabij”, in de dagen van Johannes dus (22:10). Daarom vindt de vervulling van de profetie van het boek Openbaring niet plaats in de toekomst, (en ook niet over een paar honderd jaar, laat staan een paar DUIZEND jaar), want het vindt plaats in dagen van Johannes (Johannes 21:23)
Overweeg het contrast in een ander profetie gevonden in Ezechiël 12. Israël wordt aangemaand zich te realiseren dat het uitgesproken oordeel over hun zou komen:
”Zeg daarentegen tot hen: de tijd is nabij en de vervulling van elk gezicht! (vers 23); “Want in uw dagen, weerspannig geslacht, zal Ik een woord spreken en Ik zal het ten uitvoer brengen (vers 25); “het huis Israëls zegt: het gezicht dat hij aanschouwt heeft betrekking op een verwijderde toekomst, en hij profeteert aangaande verre tijden. (vers 27); “Daarom zegt de Here HERE: geen van mijn woorden zal nog langer worden uitgesteld. Het woord dat Ik spreken zal, zal in vervulling gaan…(vers 28)
Ook al dacht het huis Israëls dat het ver weg was, het was nabij. Kan hier “nabij”, DUIZEND jaar later betekenen? Kan “uitgesteld” en “ver weg” morgen betekenen? Deze woorden moeten iets te betekenen hebben in de Bijbel profetie.
Mattheüs 24 geeft ons ook duidelijke tijdlijnen voor dezelfde gebeurtenissen als in Openbaring:
“Voorwaar, Ik zeg u (de discipelen in de eerste eeuw), DIT GESLACHT zal geenszins voorbijgaan, voor dat dit alles geschiedt.” (Mattheüs 24:34)
Hier zijn twee woorden, “DIT GESLACHT”, die verscheidene keren worden gebruikt in het Nieuwe Testament. Elke keer als deze woorden samen worden gebruikt dan gaat het over de generatie van mensen in de eerste eeuw . Behalve wanneer het wordt gebruikt in de “rede over de laatste dingen” (Mattheüs 24:34; Markus 13:30; lucas 21:32), dan geeft men er ineens een heel andere betekenis aan. Futuristische leraars vullen daar het woord “ras” in, “Dit ras zal geenszins voorbijgaan voor dit alles is geschiedt”. Dus, als alles is vervuld, dan is het ras voorbij? Lijkt niet logisch. Overal waar in het Nieuwe Testament het woord “geslacht” wordt gebruikt, wordt ook daadwerkelijk “geslacht” mee bedoeld. Kijk maar eens naar de volgende voorbeelden.
Mattheüs 11:16 ”Doch waarmede zal ik DIT GESLACHT vergelijken?”; Mattheüs 12:42, “De mannen van Ninevé zullen in het oordeel opstaan met DIT GESLACHT”; Mattheüs 12:45 “zo zal het ook gaan met DIT BOZE GESLACHT”; Mattheüs 23:36, “Al deze dingen zullen komen over DIT GESLACHT”; Mattheüs 24:34, “DIT GESLACHT zal geenszins voorbijgaan, voordat dit alles geschiedt”; Marcus 8:12, “waartoe begeert DIT GESLACHT een teken?”; Marcus 12:38, “in DIT overspelig en zondig GESLACHT”; Lucas 11:50, “opdat van DIT GESLACHT afgeëist worde het bloed van al de profeten, dat vergoten is sinds de grondlegging der wereld”; Lucas 11:51, “van het bloed van Abel tot het bloed van Zacharias…..het zal afgeëist worden van DIT GESLACHT”; Lucas 17:25 “Maar eerst moet Hij veel lijden en verworpen worden door DIT GESLACHT”; Hand 2:40, “Laat u behouden uit DIT verkeerde GESLACHT”. En zo er zijn nog veel meer voorbeelden.
De uitdrukking “DIT GESLACHT” komt precies overeen met de uitdrukkingen van Johannes in Openbaring, “NABIJ” (Engus), “NADERBIJ”, “SPOEDIG” (Tachos), en “VERZEGEL NIET”, het zijn allemaal tijdsindicatoren. Het komt perfect overeen met:
“gij zult niet alle steden zijn rondgekomen, voordat de Zoon des mensen komt” (Matt 10:23). En met, “Er zijn sommigen onder degenen, die hier staan, die de dood voorzeker niet zullen smaken, voordat zij de Zoon des mensen hebben zien komen in zijn Koninkrijk” (Matt 16:28).
Het laatste tekstgedeelte verwijst niet naar de “verheerlijking op de berg” in het volgende hoofdstuk, want dat vond zes dagen later plaats, en geen van de discipelen was toen al gestorven, de meeste stierven later, tussen 66 en 70 na Christus.
Dus…. al deze tijdsindicatoren zijn consequent en geven een vervulling in de eerste eeuw aan.