Plaatsvervangend straf

Een van de uitdrukkingen die vroeger werd gebruikt voor het interpreteren van de bijbel is “context”. Hiermee wordt bedoeld het niet kijken naar details van de tekst, maar deze te bekijken als onderdeel van het hele verhaal. En vooral het onderkennen van de typologische betekenis van het oude testament. Het letterlijk lezen van de bijbel en het uit zijn verband rukken van teksten leidt vaak tot onverdedigbare interpretaties met alle gevolgen van dien. Deze manier van interpreteren van de bijbel is vooral verwoestend voor de leer van plaatsvervangend straf voor onze zonden.

“Verzoening door plaatsvervangend straf” beoogd dat Christus vrijwillig was gestraft in de plaats van zondaars (plaatsvervangend) en op deze manier werd aan God recht verschaft en Kon Hij hun zonden vergeven. Dit is dus wat men noemt het plaatsvervangend verzoening, waar de plaatsvervangende aard van Jezus’ dood uitgelegd wordt als een plaatsvervangend straf.

Als we dit doen creëren we een verkeerd beeld van God, van een wraakvolle God die genoegdoening vereist om de mens met Hem te verzoenen. Daarnaast lopen we tegen de volgende problemen aan:

  • Het verdeeld de drie-eenheid.
  • Vergeving heeft geen offer nodig.
  • Het is in tegenspraak met het leven en onderwijs van Jezus.
  • Het is onverenigbaar met onvoorwaardelijke liefde.
  • Ware gerechtigheid is niet vergeldend.

Ik ga hier uitleggen dat deze leer buiten de scope van het nieuwe testament valt, vooral bij de evangeliën waar we een duidelijke spoor onderscheiden: die van Christus als ons paaslam.

Zoals we weten wordt het centrale thema van Christus’ lijden, dood en opstanding geassocieerd met het vieren van het feest van Pascha. Met het Pascha vieren en herinneren de Joden hun bevrijding van Egypte door de wonderbaarlijke tussenkomst van God.

“Onderhoudt dan (het feest der) ongezuurde broden, want op deze zelfde dag leid Ik uw legerscharen uit het land Egypte. Daarom moet gij deze dag onderhouden in uw geslachten als een altoosdurende inzetting. In de eerste (maand), op de veertiende dag der maand, des avonds, zult gij ongezuurde broden eten, tot aan de eenentwintigste dag der maand, des avonds. Zeven dagen zal er geen zuurdeeg in uw huizen gevonden worden, want ieder, die iets gezuurds eet, zo iemand zal uit de vergadering van Israël worden uitgeroeid, hetzij hij een vreemdeling, hetzij hij in het land geboren is. 20Niets wat gezuurd is, zult gij eten; gij zult in al uw woonplaatsen ongezuurde broden eten.”

“Toen ontbood Mozes al de oudsten van Israël en zeide tot hen: Trekt heen, haalt kleinvee voor uw geslachten en slacht het Pascha. Daarna zult gij een bundel hysop nemen en in het bloed in een schaal dopen, en van het bloed in die schaal strijken aan de bovendorpel en aan de beide deurposten; niemand van u zal de deur van zijn huis uitgaan tot de morgen. En de Here zal Egypte doortrekken om het te slaan; wanneer Hij dan het bloed aan de bovendorpel en aan de beide deurposten ziet, dan zal de Here die deur voorbijgaan en de verderver niet toelaten in uw huizen te komen om te slaan. Gij zult dit voorschrift houden als een altoosdurende inzetting voor u en uw zonen.” (Exodus 12:17-24)

Het was tijdens dit feest dat Jezus werd gekruisigd in Jeruzalem. Voor de eerste christelijke gemeente was duidelijk dat Jezus zelf hun Pascha was. Hij was het Paaslam. Zijn bloed redde hen (en ons) van zonde en dood. En net als het eerste feest van Pascha in Egypte, wordt ook hier deze wonderlijke tussenkomst van God herinnerd met een maaltijd. De viering van het avondmaal (de dankzegging) is het nieuwe Pascha, het nieuwe verbond. Het wordt niet jaarlijks gehouden maar wekelijks (en soms vaker) en dan meestal op zondag.

Deze verandering van aanbidding was een radicale omkeer in het leven van het eerste eeuw Judaïsme. Er wordt gesproken in het boek Handelingen dat de eerste gemeente naar de tempel bleef gaan om daar te bidden. Maar er staat ook:

En zij bleven volharden bij het onderwijs der apostelen en de gemeenschap, het breken van het brood en de gebeden. (Hand. 2:42)

De evangeliën laten duidelijk zien dat Christus het nieuwe Paaslam is, die de eerste Paaslam vervangt. En dit resulteerde in een verandering van het aanbiddingspatroon – zowel de viering van de zondag, als het eten van het nieuwe wekelijkse (paas)maaltijd, als de locatie van aanbidding etc.

Het model van plaatsvervangend straf voor verzoening past niet in deze zetting. Het bloed van het lam dat aan de deurposten van Israël werd gesmeerd is geen bloed dat verzoening tot stand heeft gebracht. Het is geen offer of offerande voor vervanging. Daarnaast behoort het exclusief bij Israël als het volk van God. Alleen de kinderen van Israël mochten eten van de maaltijd (het lam) – het was een maaltijd van “toebehoren aan” en “gemeenschap hebben met” – strafrechtelijke of wettelijke elementen waren daar geen onderdeel van. Vreemdelingen die in het land vertoefden werden toegestaan om deel te nemen aan de maaltijd, maar alleen als zij zich onderwierpen aan de wet van de besnijdenis (en zo deel werden van Israël).

Het Pascha geeft eigenlijk een beeld van een onderdrukt volk weer. Hun bevrijding hing niet af van hoe hun toestand in slavernij was. Gods woord tegen Egypte was een van “Laat mijn volk gaan”. Eigenlijk wilde God daarmee zeggen: “Zij behoren jou (Egypte) niet toe – ze zijn van Mij”.

Dit zelfde beeld vinden we terug in het nieuwe Pascha. Het volk van God was in slavernij, onder de wet (van zonde en dood). Jezus was nu in hun leven gekomen, Hij genas hun, Hij zette hun vrij (van de wet) en vergaf hun zonden.

Mattheüs (9:2 ev) beschreef hoe Jezus iemand genas die verlamd was. In dat verhaal begint Hij met de zonden van de man te vergeven. Toen degene in zijn nabijheid vragen stelde over Zijn autoriteit om te vergeven zei Hij tegen de man, “Sta op, neem je bed op en wandel”. Hij legde vervolgens uit dat Hij dit gedaan had om te laten zien dat de “Zoon des Mensen de macht had om op aarde zonden te vergeven.”

In het model van plaatsvervangend straf voor verzoening zouden we ons af moeten vragen hoe Jezus zijn zonden kon vergeven sinds er geen genoegdoening plaats vond. Had de man een lening afgesloten voordat hij werd genezen en zou hij deze lening later terug moeten betalen?

God heeft geen juridisch probleem. Zonde is geen wettige overtreding die een gerechtelijke genoegdoening zou vereisen. Het loon van de zonde is de dood (Rom. 6:21-23). Zonde is een leven zonder relatie met God, de Heer en Gever van het leven. Als zodanig is het leven zonder God een geestelijke wanorde, een leven dat uiteenvalt, dat mislukt. Het is slavernij en gebonden zijn aan een groeiend proces van zinloosheid.

Voor de schrijvers van de evangeliën en de eerste gemeente wordt deze slavernij nergens beter omschreven dan in het beeld van Israël in Egypte onder slavernij. Hun bevrijding was niet afhankelijk van een afrekening en ook geen schuldvereffening door Goddelijke rechtspraak. Het is de liefde van God voor Zijn volk. Dit beeld vervolgde zijn weg door de eerste gemeenten en werd doorgegeven door de eerste christenen in het Midden-Oosten.

Dit is het verhaal van de nieuwe exodus. De doop, is de nieuwe Rode Zee. Daarin zijn alle vijanden van Gods volk vernietigd. Jezus gaf zichzelf als losprijs voor de dood, waarin we gevangen werden gehouden, verkocht aan de zonde. De losprijs hier is eenvoudig een vrijkopen van de dood. Wij werden gevangen gehouden en God zijn Zoon zond om ons te bevrijden. En omdat we gevangen waren door de dood, stapte Hij zelf de dood binnen om ons vrij te zetten. De opstanding van Jezus is daadwerkelijk de nieuwe exodus die de weg voor alle vlees vrij zou maken van de dood.  De dood is het ultieme Egypte, de laatste slavernij, het is het leven onder de wet.

Hij vernederde zichzelf, nam de gedaante aan van een dienstknecht, werd gelijk gemaakt aan de mens (Fil 2:7), zodat Hij ons zou veranderen naar hetzelfde beeld van Zijn heerlijkheid. God werd zoals wij waren, zodat wij zouden worden zoals Hij was. In dit nieuwe Pascha werd God zelf het Lam. God zelf kwam in onze slavernij en dood. God zelf leidde ons triomfantelijk terug uit de dood (door de Rode Zee etc.).

En nu is de maaltijd, het feest van Pascha God zelf:  “Dit is mijn lichaam….dit is mijn bloed.” Het eerste Pascha was voorafschaduwing van het tweede (en laatste). En ook in dit verhaal van Jezus werk aan het kruis vinden we geen beeldspraak van een wettige betaling, een schuldvereffening voor de wraak van God. God is geen vijand van de mens….

De kwetsbaarheid van de plaatsvervangende straf theorie, is zijn overwegend heidens karakter. Een God die tevreden gesteld moet worden is een falende God, in plaats van de God als “grond van alle bestaan”, een liefdevolle Vader zoals Jezus Hem liet zien.

De verzoeningstheorie maakt gebruik van beeldspraak en in beeldspraak komt de realiteit altijd wat te kort. Maar een beeldspraak die de realiteit verbasterd is een andere kwestie. Het beeld van het Pascha van onze bevrijding was al eeuwen lang een thema in het Joodse gedachtegoed. Het was en is centraal in de Joodse identiteit. De honger van God naar gerechtigheid door een schuld vereffend offer komt niet voor in de Joodse geschiedenis (inclusief de OT tempel offers). Het is zelfs zo dat God in het oude testament verklaarde dat Hij Israëls’ “slachtoffers en offergaven niet heeft gewild.”

In slachtoffer en spijsoffer hebt Gij geen behagen, Gij hebt mij geopende oren gegeven, brandoffer en zondoffer hebt Gij niet gevraagd. (Psalm 40:7 en Hebr 10:5)

Indien Ik honger had, zou Ik het u niet zeggen, want Mij behoort de wereld en haar volheid. Eet Ik soms stierevlees, of drink Ik bokkebloed? (Psalm 50:11,12)

Een ander prominent beeld in het oude testament die weerspiegeld wordt in het nieuwe testament is christus’ lijden en sterven: die van de lijdende dienstknecht in Jesaja 53. Het zijn woorden die we vaak horen:

Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte. Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. (Jesaja 53:4,5)

Dit tekstgedeelte (en begeleidende verzen) neemt een prominente plaats in de theorie van de plaatsvervangend straf terwijl er nergens sprake is van een offerschema en zelfs niet eens wordt genoemd in de tekst zelf. In plaats daarvan zou het binnen de context van het nieuwe testament en vooral de evangeliën gelezen moeten worden in samenhang met het beeld van Pascha.

Jezus sprak vaak over de op handen zijnde kruisiging en Zijn verheerlijking,

Maar Jezus antwoordde hun en zeide: De ure is gekomen, dat de Zoon des mensen moet verheerlijkt worden. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, indien de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft zij op zichzelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort. Wie zijn leven liefheeft, maakt dat het verloren gaat, maar wie zijn leven haat in deze wereld, zal het bewaren ten eeuwigen leven. (Johannes 12:23-25)

En op het moment van zijn verraad:

Hij (Judas) nam dan het stuk brood en vertrok terstond. En het was nacht. Toen hij dan heengegaan was, zeide Jezus: Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt en God is in Hem verheerlijkt. (Joh 13:30-31)

Dit beeld zien we ook terug in het Pascha verhaal uit het oude testament en ook daar wordt het beschreven als verheerlijking. De schijnbare zwakte en hulpeloosheid van God (en zijn volk) wordt hier het middel  waarmee God zijn vijanden verslaat. In het Exodus verhaal dirigeert God Israël in een onmogelijke positie om er voor te zorgen dat het wonder (de verheerlijking) van Zijn overwinning op Farao nog duidelijker zichtbaar wordt. Het is een glorieuze nauwkeurigheid, want het werd geopenbaard op het moment van een complete zwakheid, toen de Israëlieten (voor de Schelfzee) geen kant meer op konden.

Hetzelfde geldt ook voor de verheerlijking van Christus (de kruisiging). Hij deed zijn mond niet open voor Pilatus en Herodus en verdedigde zichzelf niet. Hij reageerde niet op de beledigingen en beschuldigingen die tegen Hem werden aangebracht en liet deze gelaten over zich heen gaan, als onderdeel van Zijn lijden dat Hij vrijwillig onderging. Zijn hulpeloze positie werd ook hier het middel waarmee God zijn vijanden zou verslaan,

Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed hij zijn mond niet open. (Jesaja 53:7)

Het tekstgedeelte “wij (de omstanders) hielden Hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte” (Jesaja 53:4) is niet een omschrijving van de Vader die Zijn wraak uitstort op Hem, maar is een afspiegeling van de verwarring, die de omstanders die bij het lijden van Christus aanwezig waren, lieten horen:

Hij heeft zijn vertrouwen op God gesteld; laat die Hem nu verlossen, indien Hij een welgevallen in Hem heeft; want Hij heeft gezegd: Ik ben Gods Zoon. (Matt. 27:43)

De jaloezie en onwetendheid van hen die getuige waren van Christus vernedering is buitengewoon ironisch – want wat Christus deed – deed Hij voor hen!

Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. (Jesaja 53:5)

De taal van Jesaja komt naadloos overeen met die van het Pascha, waar diepte en kennis in het reddende werk van God toeneemt. Het is niet een raamwerk voor een beeldspraak van plaatsvervangend straf.

Het beeld van een plaatsvervangend straf geeft een van de meest ernstige vervorming van het christelijk denken weer, een trieste theologische omweg.

Dat het nu tot een vaste dogma is geworden in veel denominaties zou de christenen grote zorgen moeten baren. Zij die deze dogma omarmen zouden er goed aan doen terug te keren naar de vroege vaders en de geschiedenis van de bijbel na moeten gaan. De vele bewijsteksten die vaak bijeen worden geraapt om de plaatsvervangend straf model te bewijzen zijn altijd op zichzelf staand. Zij horen niet thuis in het overkoepelend thema van de bijbel of in het centrale thema van het geloof. Zij zijn vreemd aan het leven door genade van de kerk zoals die zijn leven leeft in eenheid met Christus.

Christus ons Paaslam heeft zichzelf opgeofferd voor ons.

Door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God; (Ef 2:8)