Romeinen 11

Romeinen 1:1-11

We hebben al vastgesteld dat Rom 9:24 de vervulling is van Ezechiël 37:21, Hosea 1:10 en 2:22. Maar er is natuurlijk meer. De twee dode stukken hout die weer tot leven gebracht zijn en samengevoegd zijn tot één geheel en de twee levende takken die weer teruggebracht zijn uit de doden van Romeinen 11, gaat over precies hetzelfde onderwerp…

1 Ik vraag dan: God heeft zijn volk (het hele volk Israël) toch niet verstoten? Volstrekt niet! Ik ben immers zelf een Israëliet, uit het nageslacht van Abraham, van de stam Benjamin (het huis van Juda). 2 God heeft zijn volk niet verstoten, dat Hij tevoren gekend heeft. Of weet gij niet, wat het schriftwoord zegt in (de geschiedenis van) Elia, als hij Israël bij God aanklaagt: 3 Here, uw profeten hebben zij gedood, uw altaren hebben zij omvergehaald; ik ben alleen overgebleven en mij staan zij naar het leven. 4 Maar wat zegt de godsspraak tot hem? Ik heb Mij zevenduizend man doen overblijven, die hun knie voor Baäl niet hebben gebogen. 5 Zo is er dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel (van het huis van Juda) gelaten naar de verkiezing der genade. 6 Indien het nu door genade is, dan is het niet meer uit werken; anders is de genade geen genade meer. 7 Wat dan? Hetgeen Israël (het huis van Juda) najaagt, heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel (van het huis van Juda) heeft het verkregen, en de overigen (van Juda) zijn verhard, 8 gelijk geschreven staat: God gaf hun een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien en oren om niet te horen, tot de dag van heden. 9 En David zegt: Hun tafel worde tot een strik en een net, en tot een aanstoot en vergelding voor hen. 10 Laten hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien, en doe hun rug voorgoed zich krommen…… 11 Ik vraag dan: zij (het huis van Juda) zijn toch niet zo gestruikeld, dat zij wel vallen moesten? Volstrekt niet! Door hun (huis van Juda) val is het heil tot de heidenen (het huis van Israël) gekomen, om hen (het huis van Juda) tot naijver op te wekken.

Dit laatste gedeelte refereert naar Deut 32:21, een profetie over de natie Israël,

18 De Rots, die u verwekt heeft, hebt gij veronachtzaamd en vergeten de God, die u heeft voortgebracht. 19 Toen de Here dat zag, heeft Hij hen verworpen, omdat Hij gekrenkt was door zijn zonen en dochteren; 20 Hij zeide: Ik wil mijn aangezicht voor hen verbergen en zien, wat hun einde wezen zal, want zij zijn een verkeerd geslacht, kinderen, die geen trouw kennen. 21 Zij verwekten Mij tot naijver door wat geen god is, zij krenkten Mij met hun ijdelheden. Daarom zal Ik hen tot naijver verwekken door wat geen natie (lo-ammi) is, door een dwaas volk zal Ik hen krenken. (Deut 32:18-21)

We kunnen vers 21 alleen interpreteren door te lezen wat er staat – dat de Israëlieten gekrenkt zullen worden door “lo-ammi” of “niet een volk”. En wie zijn dat dan? De profeet Hosea identificeerde hen als een volk, die waren gescheiden van en door hun Man, een volk dus die niet langer Zijn volk was en die vervolgens hun identiteit verloren als Israël (Isra-El). God gaf Hosea daarom de opdracht zijn tweede zoon om die redenen de naam “Lo-Ammi” te geven,

Toen zeide Hij: Noem hem Lo-Ammi, want gij (het huis van Israël) zijt mijn volk niet en Ik zal de uwe niet zijn. (Hosea 1:9)

Ook Jesaja identificeerde het huis van Israël als “niet een volk”,

…binnen nog vijf en zestig jaar zal Efraïm verbroken worden, zodat het geen volk meer is (Jesaja 7:8)

Paulus haalde Deut 32:21 aan in Romeinen 10:19-20, gevolg door een citaat van Jesaja die hij geschreven had aan Juda over Israël,

1 Te raadplegen was Ik voor hen die naar Mij niet vroegen, te vinden voor hen die Mij niet zochten; Ik zeide tot een volk dat mijn naam niet aanriep: Hier ben Ik, hier ben Ik. 2 De ganse dag breidde Ik mijn armen uit naar een opstandig volk, dat volgens eigen overleggingen wandelde op een weg, die niet goed is; (Jesaja 65:1-2)

De profetie van Jesaja aan Juda is het tweede bewijs dat “niet een volk”, de rebellerende en verstrooide Israëlieten waren, die de Judaïsten tot jaloersheid zouden verleiden in de periode van het opzetten van het nieuwe verbond. Rom 11:11 gaat niet over niet-Israëlieten die Israëlieten tot jaloersheid zouden verleiden, nee, het waren het 10 stammen huis van Israël die het huis van Juda verleidden tot jaloersheid.

Romeinen 11:12

12 Betekent nu hun (de Judaïsten) val rijkdom voor de (niet-Israëlitische) wereld en hun tekort rijkdom voor de heidenen (Israëlieten), hoeveel te meer hun (de Judaïsten) volheid!

Er worden hier in vers 12 drie groepen aangehaald – de Judaïsten, de wereld en de heidenen. Als de Judaïsten alle 12 stammen van Israël voorstellen en de heidenen alle niet-Israëlieten voorstellen, dan blijft er niemand over die de “wereld” moet voorstellen.

In de gelijkenis van Matt 13:44 over de schat die verborgen is in de akker, stelt de schat Israël voor (Ps 135:4) en is de akker de wereld (Matt 13:39). De niet-Israëlitische wereld werd bevoordeeld doordat het huis van Israël onder hen verstrooid was, want Jezus kocht de wereld zodat Hij het verstrooide Israël die was “geschud onder al de heidenen” (Amos 9:9) en “zal u overgeven aan alle koninkrijken der aarde.” (Jeremia 34:17) Zowel de Judaïsten als de niet-Israëlieten hadden profijt van de terugkeer van het huis van Israël naar hun God. Jezus’ offer strekte zich ook uit naar hen die in de wereld waren, die het Evangelie zouden aannemen. Maar de intentie van Zijn missie en het eerste doel van Romeinen 11 is de hereniging van de Israëlieten, van het huis van Israël met de Judaïsten van het huis van Juda door het bloed van Jezus’ verzoenend offer, zoals geprofeteerd door profeten uit het oude testament.

Romeinen 11:13-15

13 Ik spreek tot u, heidenen (Israëlieten). Juist omdat ik apostel der heidenen (Israëlieten) ben, acht ik dit de heerlijkheid van mijn bediening, 14 dat ik zo mogelijk de naijver (de Judaïsten) van mijn vlees mocht opwekken, en enigen uit hen behouden. 15 Want, indien hun (de Judaïsten) verwerping de verzoening der wereld (waarin het huis van Israël was verstrooid) is, wat zal hun (de Judaïsten) aanneming anders wezen dan leven uit de doden?

Met de vervulling van de profetie van Ezechiël m.b.t. het dal van de dorre beenderen, kwamen beide, het huis van Juda en het huis van Israël tot een “herleven”.

Romeinen 11:16

16 Zijn de eerstelingen heilig, dan ook het deeg, en is de wortel heilig, dan ook de takken.

Jezus is de wortel van Isaï, en zonder Hem kan er geen onderlinge hereniging en herstel van de relatie met God plaatsvinden voor enig Israëliet uit elk van de beide huizen,

10 En het zal te dien dage geschieden, dat de volken (de heidenen) de wortel van Isaï zullen zoeken, die zal staan als een banier der natiën,…. 11 En het zal te dien dage geschieden, dat de Here wederom zijn hand opheffen zal om los te kopen de rest van zijn volk,…. 12 En Hij zal een banier opheffen voor de volken (de heidenen), en de verdrevenen van Israël verzamelen en de verstrooide dochters van Juda vergaderen van de vier einden der aarde. (Jesaja 11:10-12)

2 Want als een loot schoot hij (Jezus) op voor zijn (Gods) aangezicht, en als een wortel uit dorre aarde;….5 Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden. 6 Wij allen (Israëlieten) dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de Here heeft ons aller ongerechtigheid op hem (Jezus) doen neerkomen….. Om de overtreding van mijn volk is de plaag op hem geweest. (Jesaja 53:2-8)

Hosea verklaarde dat de Israëlieten geen vrucht konden dragen wanneer hun wortel is verdord,

16 Efraïm is geslagen, hun wortel is verdord; vrucht zullen zij niet zetten….. 17 Mijn God zal hen verwerpen, omdat zij naar Hem niet geluisterd hebben; en zij zullen dolende zijn onder de volken. (Hosea 9:16-17)

Daar komt nog bij dat de profeten Jesaja en Jeremia Jezus identificeerden met een tak waardoor de Israëlieten van de beide huizen gered zouden worden,

2 Te dien dage zal wat de Here doet uitspruiten (tak) tot sieraad en heerlijkheid zijn, en de vrucht des lands tot glorie en luister voor de ontkomenen van Israël. (Jesaja 4:2)

5 Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit (tak) zal verwekken; die zal als koning regeren en verstandig handelen, die zal recht en gerechtigheid doen in het land. 6 In zijn dagen zal Juda behouden worden en Israël veilig wonen; en dit is zijn naam, waarmede men hem zal noemen: de Here onze gerechtigheid. (Jeremia 23:5-6)

Romeinen 11:17

17 Indien nu enkele van de takken (van het huis van Juda) weggebroken zijn en gij (van het huis van Israël) als wilde loot daartussen geënt zijt en aan de saprijke wortel van de olijf deel hebt gekregen,

Wanneer we een specifiek volk aanhalen, dan vertegenwoordigen olijftakken of olijfbomen in de bijbel altijd Israëlieten. In Hosea 9:16-17, informeert Hosea ons, dat nadat God gescheiden was van het huis van Israël, hun wortel was opgedroogd en Hij hun verworpen had. Deze verwerping veranderde hen niet van een olijfboom naar een Ceder boom of een andere boom. Ze werden eenvoudig een wilde variatie van een olijfboom. Jesaja profeteerde dat het huis van Israël als een tak zou worden afgesneden,

… Efraïm en de inwoners van Samaria,…. 12 Doch het volk heeft zich niet bekeerd tot Hem die het sloeg, en het heeft de Here der heerscharen niet gezocht. 13 Toen sneed de Here op één dag van Israël kop en staart, palmtak en riet af…. (Jesaja 9:8-14)

In Rom 11:17 gebruikte Paulus de uitdrukking “wilde olijftak”. God gebruikte dezelfde taal om het huis van Israël mee aan te geven nadat zij Hem verlaten had,

21 Ik echter had u geplant als een edele druif, een volkomen zuiver zaad; doch hoe zijt gij Mij veranderd in wilde ranken van een vreemde wingerd! (Jeremia 2:21)

De oude testament profeten hadden nooit niet-Israëlieten beschreven als een wilde plant van welk soort dan ook. Jesaja gebruikte het woord “wild” om daarmee het huis van Israël aan te geven wanneer ze rebelleerden tegen hun God,

Mijn geliefde had een wijngaard op een vruchtbare heuvel;… En hij verwachtte, dat de wijngaard goede druiven zou voortbrengen, maar hij bracht wilde druiven voort….. Ik zal hem tot een wildernis maken, hij zal gesnoeid noch behakt worden, zodat er dorens en distels opschieten;…. 7 Welnu, de wijngaard van de Here der heerscharen is het huis Israëls, en de mannen van Juda (huis van Juda) zijn de planten…. (Jesaja 5:1-7)

Jesaja identificeerde de wilde druiven met het huis van Israël. De verzen 5-6 beschrijven het huis van Israël als een ongecultiveerde wijngaard. Het huis van Juda werd door Gods voorgesteld als een goede en aantrekkelijke plant. Zoals we straks zullen zien, zijn deze beschrijvingen vrijwel identiek aan hoe Paulus in Romeinen 11:24 de heidenen en de Judaïsten uitbeeldde. Hosea profeteerde dat het huis van Israël weer herenigd zou worden met God, hun wortel, en dat ze weer opnieuw een vrucht dragende olijfboom zou worden,

2 Bekeer u, Israël, tot de Here, uw God, want door uw ongerechtigheid zijt gij gestruikeld…. Ik zal hun afkerigheid genezen, Ik zal hen vrijwillig liefhebben, want mijn toorn keert zich van hen af. 6 Ik zal zijn als de dauw voor Israël, hij zal bloeien als een lelie, en zijn wortelen uitstrekken als de Libanon. (Hosea 14:2-6)

Volgens de oud testament profeten vertegenwoordigen de wilde olijfboomtakken uit Romeinen 11 de volken van het huis van Israël die waren gescheiden van en door God en verstrooid door heel de toenmalige wereld.

Romeinen 11:18

18 beroem u dan niet tegen de takken (van het huis van Juda)! Indien gij (huis van Israël) u ertegen beroemt – niet gíj draagt de wortel, maar de wortel u.

Fysiek afstamming heeft hoe dan ook geen betekenis zonder het verzoenend bloed van Jezus offer en de opstanding uit het graf. Er is niet zoiets als redding door ras, zelfs niet voor de afstammelingen van Jacob of Israël.

Romeinen 11:19-22

19 Gij zult dan zeggen: er zijn (natuurlijke) takken (van het ongelovige huis van Juda) weggebroken, opdat ik (de wilde olijftakken van het huis van Israël) als loot geënt zou worden. 20 Goed! Zij (het huis van Juda) zijn om hun ongeloof weggebroken en gij (huis van Israël) staat door het geloof. Wees niet hoogmoedig, maar vrees! 21 Want indien God de natuurlijke takken (van het ongelovige huis van Juda) niet gespaard heeft, Hij zal ook u (de geënte wilde olijftakken van het huis van Israël) niet sparen. 22 Let dan op de goedertierenheid Gods en zijn gestrengheid: over de gevallenen (ongelovigen van het huis van Juda) gestrengheid, maar over u (gelovigen van het huis van Israël) goedertierenheid Gods, indien gij bij de goedertierenheid blijft; anders zult ook gij weggekapt worden.

Paulus waarschuwde de Romeinse christenen dat de takken van de beide huizen van Israël afgebroken konden worden. Hiermee is de profetie van Jeremia vervuld waar hij verklaarde dat beide huizen van Juda en Israël, zijnde de olijfboomtakken, afgebroken zouden worden van de olijfboom, die de natie Israël voorstelt,

10 Zij zijn teruggekeerd tot de ongerechtigheden van hun voorvaderen, die weigerden naar mijn woorden te horen, en zij zijn andere goden achternagelopen om die te dienen; het huis van Israël en het huis van Juda….. 15 Wat heeft mijn geliefde in mijn huis te maken? Haar aanslag te volvoeren?…. Dan zoudt gij juichen! 16 Een groene olijfboom, schoon van prachtige vrucht, heeft de Here u genoemd; onder geluid van groot gedruis heeft een vuur zijn loof aangestoken en zijn takken zullen verbroken worden. 17 Ja, de Here der heerscharen, die u heeft geplant, heeft u met rampspoed bedreigd wegens het kwaad, dat het huis van Israël en het huis van Juda bedreven hebben,…. (Jeremia 11:10-17)

Toen God ging scheiden van het 10 stammen huis van Israël werden zij afgebroken ofwel afgesneden van hun band met God en dus afgezonderd van het 2 stammen huis van Juda. Veel later werd diezelfde band met het huis van Juda ook verbroken toen God ook van hun ging scheiden. (Matt 21:43 en Rom 11)

Romeinen 11:23-27

23 Maar ook zij (huis van Juda) zullen, wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven, weder geënt worden; God is immers bij machte hen opnieuw te enten. 24 Want indien gij (huis van Israël) uit de wilde olijf, waartoe gij naar uw natuur (na gescheiden te zijn door God) behoort, weggekapt en tegen uw natuur op de edele olijf geënt zijt, hoeveel te meer zullen dezen (huis van Juda), naar hun natuur, op hun eigen olijf geënt worden. 25 Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis: een gedeeltelijke verharding is over Israël (huis van Juda) gekomen, totdat de volheid der heidenen (het huis van Israël) binnengaat, 26 en aldus zal gans Israël (het overblijfsel van de 12 stammen) behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van (de afstammelingen van) Jakob afwenden. 27 En dit is mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem.

De apostel Paulus wilde niet dat de eerste eeuw christenen onwetend zouden zijn van het geheimenis van Israëls’ blindheid. Vele 21ste eeuw christenen zijn nog steeds niet op de hoogte van het feit, dat in dit tekstgedeelte Israël wordt voorgesteld door het huis van Juda en de heidenen de volken van het huis van Israël voorstellen. Het waren deze heidense onbesneden Israëlieten van het huis van Israël die de “goyim” waren waarover Ezechiël had geprofeteerd dat zij weer herenigd zouden worden met hun broeders van het huis van Juda. Zij vertegenwoordigen de twee dode stukken hout van Ezechiël 37 die weer tot leven gebracht werden – wedergeboren om vruchtdragende takken te zijn in Christus.

Gans Israël zal behouden worden” en “de verlosser uit Sion” zal komen om de “goddeloosheden van Jacob af te wenden”, zijn het resultaat van het opengegaan van de ogen van het huis van Juda en het terugkomen van het huis van Israël naar hun God, beschreven in Rom 11 als het binnengaan van de “de volheid der heidenen”. Voordat “gans Israël” behouden zou worden moesten de beide groepen bij elkaar moeten komen. Dit is de enigste interpretatie die harmonie brengt in de verklaring dat een overblijfsel van het huis van Israël behouden zou worden volgens Rom 9:27, en dat tegelijk ook een overblijfsel van het huis van Juda behouden zou worden volgens Rom 11:5, en dat “gans Israël” behouden zou worden volgens Rom 11:26. We komen niet uit de controverse in de discussie van Paulus over de twee olijftakken als we blijven uitgaan van het samengaan van de Israëlieten met de niet-Israëlieten.

Wanneer we begrijpen dat de natuurlijke of gecultiveerde olijftak het huis van Juda voorstelt en dat de wilde olijftak het heidense onbesneden huis van Israël voorstelt, zijn Rom 9:27, 11:5 en 11:26 betrekkelijk eenvoudig met elkaar te rijmen. En inderdaad, een overblijfsel van “gans Israël”, ofwel de beide huizen van Israël waren behouden en zo zijn alle drie teksten in harmonie met elkaar.

Dit komt ook weer overeen met twee profetieën van Jeremia,

1 Te dien tijde, luidt het woord des Heren, zal Ik voor alle geslachten van (het volk van) Israël tot een God zijn en zullen zij Mij tot een volk zijn…. Ja, Ik heb u liefgehad met eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken in goedertierenheid. 4 Weder opbouwen zal Ik u, zodat gij gebouwd wordt, jonkvrouw Israëls…. 5 gij zult weer wijngaarden planten op de bergen van Samaria (hoofdstad van het huis van Israël),…. 6 Want de dag is daar, dat de wachters roepen op het gebergte van Efraïm: Komt, laat ons opgaan naar Sion (een andere naam voor Jeruzalem, hoofdstad van Juda), tot de Here, onze God! 7 Want zo zegt de Here: Jubelt van vreugd over Jakob, juicht om het hoofd der volkeren, verkondigt, looft en zegt: de Here heeft zijn volk verlost, het overblijfsel van (alle geslachten) Israël. (Jeremia 31:1-7)

20 In die dagen en te dien tijde, luidt het woord des Heren, zal de ongerechtigheid van Israël gezocht worden, maar zij is er niet, en de zonden van Juda, maar zij zijn niet te vinden; want Ik zal vergeving schenken aan wie Ik doe overblijven (het overblijfsel). (Jeremia 50:20)

Zoals geprofeteerd in Jeremia 31, 50 en zoals verklaard door Paulus in Rom 11, red God een overblijfsel vanuit al de geslachten van de beide huizen van Israël.

In Jeremia 31, wordt het huis van Israël voorgesteld door een kudde schapen die weer verzameld moesten worden van waarheen ze verstrooid waren,

10 Hoort het woord des Heren, o volken, verkondigt het in verre kustlanden en zegt: Hij, die Israël verstrooide, zal het verzamelen en het behoeden als een herder zijn kudde. (Jeremia 31:10)

De hoge priester Kajafas bevestigde dat het bijeenbrengen  van het huis van Israël voltrokken zou worden bij de dood van Jezus,

… Kajafas, de hogepriester van dat jaar, zeide tot hen:… het in uw belang is, dat één mens sterft voor het volk (van Juda) en niet het gehele volk verloren gaat…..hij  profeteerde, dat Jezus zou sterven voor het volk (het huis van Juda), 52 en niet alleen voor het volk, maar om ook de verstrooide kinderen Gods (het huis van Israël)  bijeen te vergaderen. (Joh 11:49-52)

In de bijbel wordt alleen Israël geïdentificeerd als schapen,

Daarop zeide hij (de profeet Micha): Ik zag geheel Israël op de bergen verstrooid als schapen, die geen herder hebben, (1 Kon 22:17)

Een opgejaagd schaap is Israël, dat leeuwen hebben opgedreven; eerst heeft de koning van Assyrië het verslonden en nu ten laatste heeft Nebukadnessar, de koning van Babel, het de beenderen afgeknaagd. (Jeremia 50:17)

…. en dat zij, het huis Israëls, mijn volk zijn, luidt het woord van de Here Here. 31 Gij toch zijt mijn schapen, de schapen die Ik weid; (Ezechiël 34:30-31)

…begeeft u liever tot de verloren schapen van het huis Israëls. (Matt 10:6)

Hij echter antwoordde en zeide: Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis van Israël. (Matt 15:24)

De beide groepen of schapen waar Kajafas naar refereerde in Joh 11 vertegenwoordigen de Israëlieten. Dit zien we terug in hoe Kajafas de uitdrukking “de kinderen Gods” gebruikte, bijna identiek aan de uitdrukking die Mozes gebruikte in Deut 14:4 die daarmee de Israëlieten bedoelde. De uitdrukking van Kajafas “de verstrooide kinderen” geeft aan dat het om de tweede kudde gaat, de afstammelingen van het huis van Israël.

De profetie van Kajafas is in harmonie met de verklaring van Jezus die we vinden in het hoofdstuk daarvoor,

14 Ik ben de goede herder en Ik ken de mijne en de mijne kennen Mij,… Ik zet mijn leven in voor de schapen (van het huis van Juda). 16 Nog andere schapen (het huis van Israël) heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en zij zullen naar mijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder. (Joh 10:14-16)

Dit is de vervulling van een profetie van Micha,

Voorzeker zal Ik u, o Jakob, in uw geheel bijeenbrengen, voorzeker vergaderen het overblijfsel van Israël (van beide huizen). Ik zal hen bijeenbrengen als schapen in een kooi, als een kudde in het midden der weide. (Micha 2:12)

Jesaja, Ezechiël, Micha en Zacharia profeteerden dat deze hereniging zou beginnen in de tijd van het nieuwe verbond. Jeremia profeteerde dat deze het huis van Israël en het huis van Juda waren, waarmee God een nieuw verbond zou maken,

27 Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik het huis van Israël en het huis van Juda (in hun respectievelijke verstrooiingen) bezaai met zaad van mensen en zaad van dieren; 28 en het zal gebeuren, zoals Ik wakker ben geweest om hen uit te rukken en af te breken, te verwoesten en te verdelgen en rampen over hen te brengen, zo zal Ik wakker zijn om hen te bouwen en te planten, luidt het woord des Heren…. 31 Zie, de dagen komen, luidt het woord des Heren, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal. 32 Niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten heb ten dage dat Ik hen bij de hand nam, om hen uit het land Egypte te leiden:… 33 Maar dít is het verbond, dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na deze dagen, luidt het woord des Heren: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn…. want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hun zonde niet meer gedenken. (Jeremia 31:27-34)

Na de verklaring dat “gans Israël” behouden zou worden, haalde Paulus een gedeelte van Jesaja 59 aan,

20 Maar als Verlosser komt Hij voor Sion en voor wie zich in Jakob van overtreding bekeren, luidt het woord des Heren. 21 En wat Mij aangaat, dit is mijn verbond met hen (de Israëlieten), zegt de Here. Mijn Geest, die op u is, en mijn woorden, die Ik in uw mond gelegd heb, zullen niet wijken uit uw mond noch uit de mond van uw kroost, noch uit de mond van het kroost van uw kroost, zegt de Here, van nu aan tot in eeuwigheid. (Jesaja 59:20-21)

Het verbond waar God naar refereerde was het nieuwe verbond. Jesaja 59:20 profeteerde over hen die “zich in Jacob van overtreding bekeren”, ofwel een overblijfsel van alle 12 stammen van het volk Israël, die redding zouden vinden in Jezus als hun Heer en redder.

In Romeinen 4 verklaarde de apostel Paulus dat “de belofte zou gelden voor heel het nageslacht”, en daarmee het tweede bewijs leverde, dat de Israëlieten van de beide huizen van het volk Israël redding zouden vinden in Jezus de Christus.

Daarom is het (alles) uit geloof, opdat het zou zijn naar genade, en dus de belofte zou gelden voor al het nageslacht, niet alleen voor wie uit de wet (huis van Juda), maar ook voor wie uit het geloof van Abraham zijn (het huis van Israël), die de vader van ons allen (het hele huis van Israël) is, (Romeinen 4:16)

Veel christenen interpreteren het woord “nageslacht” verkeerd als zou dit het geestelijk Israël voorstellen, bestaande uit zowel “Israëlieten” als “niet-Israëlieten” die Jezus aangenomen hebben als hun verlosser. Echter Paulus maakt duidelijk dat het nageslacht waar Hij naar refereert in dit tekstgedeelte geen multiraciaal geestelijk Israël is, maar in plaats daarvan de fysieke afstammelingen van Abraham zijn,

1 Wat zullen wij dan zeggen, dat Abraham, onze voorvader naar het vlees, verkregen heeft?,…. 17 gelijk geschreven staat: Tot een vader van vele volken heb Ik u gesteld – voor het aangezicht van die God, in wie hij geloofde, die de doden levend maakt en het niet zijnde tot aanzijn roept. 18 En hij heeft tegen hoop op hoop geloofd, dat hij een vader van vele volken zou worden, volgens hetgeen gezegd was: Zo zal uw nageslacht zijn. (Rom 4:1-18)

In het laatste gedeelte staat, “Zo zal uw nageslacht zijn.” Het was Abrahams’ fysieke nageslacht die tot “vele volken” zou worden, niet tot vele volken uit Abrahams’ geestelijk nageslacht.

N.a.v. de discussie van Paulus m.b.t. “gans Israël”, schreef hij verder in Rom 11:25 over “de volheid der heidenen”. In Genesis 48 zegende Jacob Efraïm, die het huis van Israël vertegenwoordigde, en vertelde hem dat zijn afstammelingen een “volheid van volken zou worden.” Het woord “volken” in Genesis 48:19 is vertaald van het Hebreeuwse woord “goyim”. Jacobs’ belofte aan Efraïm zou dus vertaald hebben kunnen worden met, “diens nageslacht zal een volheid der heidenen worden” – dezelfde uitdrukking die we vinden in Rom 11:25.

Het Griekse woord “ethnos” zou een betere vertaling zijn voor “volken”. De uitdrukking “de volheid der heidenen” in Rom 11:25 zou daarom vertaald kunnen worden “een volheid van volken”, tevens een deel van de zegen en profetie is waarmee Jacob Josefs’ jongste zoon Efraïm zegende,

“…zijn nageslacht zal een volheid van volken worden.” (Genesis 48:19)

Dit alles bij elkaar bevestigt dat de “heidenen” waar Paulus naar refereert in Romeinen 9-11 de Israëlieten zijn van de 10 stammen waarvan God gescheiden was en die daarmee hun naam en identiteit hadden verloren.

Romeinen 11:28-32

28 Zij (huis van Juda) zijn naar het evangelie vijanden om uwentwil (het huis Israël), naar de verkiezing zijn zij geliefden om der vaderen wil. 29 Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk. 30 Want evenals gij (het huis van Israël) eertijds aan God ongehoorzaam waart, maar nu ontferming hebt gevonden door hun (huis van Juda’s) ongehoorzaamheid, 31 zo zijn ook dezen (het huis van Juda) nu ongehoorzaam geworden, opdat door de u (huis van Israël) betoonde ontferming ook zij (huis van Juda) thans ontferming zouden vinden. 32 Want God heeft hen allen (de 12 stammen van het volk Israël) onder ongehoorzaamheid besloten, om Zich over hen allen te ontfermen.

“Want de genadegaven en de roeping Gods zijn onberouwelijk”, staat daar in vers 29 in de NBG vertaling. God vervuld Zijn beloften van de wet en de profeten niet alleen voor het huis van Juda, maar ook voor het huis van Israël. Als we Romeinen 11 op de traditionele manier interpreteren – een interpretatie die niet ondersteund wordt door de profeten –  zouden vele profetieën voor de beide huizen onvervuld blijven. In de langste en meest dogmatische van al de brieven van Paulus, citeerde hij niet minder dan 60 keer uit het oude testament, ondanks dat de brief specifiek geadresseerd is aan de heidenen…

Laten we de heer prijzen dat Zijn genadegaven en roeping niet overgelaten worden aan beperkte interpretaties, en we nu kunnen vaststellen dat Hij Zijn beloften is nagekomen m.b.t. heel Zijn volk Israël en er dus niets meer vervuld hoeft te worden…

Romeinen 11:33-36

33 O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennis Gods, hoe ondoorgrondelijk zijn zijn beschikkingen en hoe onnaspeurlijk zijn wegen! 34 Want: wie heeft de zin des Heren gekend? Of wie is Hem tot raadsman geweest? 35 Of wie heeft Hem eerst iets gegeven, waarvoor hij vergoeding ontvangen moet? 36 Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen: Hem zij de heerlijkheid tot in eeuwigheid! Amen.

Alsof Paulus wist dat het geheimenis van de heidenen niet door iedereen begrepen zou worden, sloot hij dit door profetieën ingepakte hoofdstuk af door te God alle eer te geven.